- Technologie en infrastructuur zijn inherent politieke kwesties
- Steenkool zette arbeiders in machtspositie, aan wie geeft wind macht?
- Hoe maken we bedrijven afhankelijk van iets buiten zichzelf?
Nu energie steeds minder van onder de grond komt en steeds meer bovengronds ‘ ingepast’ moet worden, zien we eens te meer dat Nederland behoorlijk vol is. Opeens blijkt er wel heel veel ruimte nodig voor onze energiebehoefte. Fossiele brandstoffen lieten ons op de beste momenten misschien nog denken dat er geen einde aan de toevoer van energie zou komen, nu moeten we weer bakkeleien over grenzen. En waar we grenzen moeten trekken, is politiek. Hoe combineren we de noodzakelijke omschakeling naar hernieuwbare energie met democratische besluitvorming? Met die vraag worstelen overheden. Vaak gaat het daarbij over inspraak – over de mogelijkheid van partijen om hun stem te laten horen. Veel te weinig gaat het over de democratie die ligt besloten – of niet – in technologie zelf.
Tegenwind
De provincie Drenthe wil in de komende jaren een flinke hoeveelheid zonneparken bijbouwen, 1.389 hectare voor 2030, is het idee. In de plannen lees ik dat het hier gaat om ‘grondgebonden zon’. Het gaat ook over ‘ruimtebeslag’ en ‘inpassen’. Energie wordt weer een ruimtelijk vraagstuk. ‘Grondgebonden’ betekent dat de zonnepanelen niet op plekken komen te staan waar de grond al bebouwd is, bijvoorbeeld op daken van huizen of schuren. ‘Grondgebonden’ betekent dus dat er landbouwgrond moet sneuvelen of plekken waar het fijn wandelen is langs een lege horizon. De controverses en conflicten die hieruit volgen, vielen te verwachten; het tijdperk van de haast onzichtbare en praktisch oneindige energiebronnen is voorbij.
Hoe lelijk het kan worden, blijkt uit Tegenwind: het verdriet van de veenkoloniën. Die documentaire vertelt het verhaal van degenen die zich verzetten tegen de komst van een groot windpark in de voormalige veenkoloniën in het oosten van Groningen en Drenthe. Ik word er mismoedig van. Pratende hoofden variëren op het thema verloren-vertrouwen-in-de-overheid. Inspraak- en informatieavonden in het buurthuis lijken momenten waarop onmacht nog meer onmacht ontmoet. De bestuurder die ‘zijn verantwoordelijkheid neemt’ en het ‘ eerlijke verhaal’ vertelt, inwoners die zich vernacheld voelen, weten dat er weinig te kiezen valt, hardop joelen als de hogere pief het woord neemt. Gemeenten als de schokdempers van de energietransitie. Vergeef me het gekleurde taalgebruik, ik probeer te beschrijven wat het woord ‘inspraak’ bij mij oproept als het over de energietransitie gaat.
Dat de democratie op het spel staat bij de ombouw van ons energiesysteem, staat buiten kijf. Maar dan wel op een andere manier dan we vaak denken. We praten over democratische processen alsof ze van goede ideeën en mooie idealen aan elkaar hangen. Alsof een stem op zichzelf al machtig is, zonder ons af te vragen waarom sommige stemmen machtiger zijn dan andere. En hoe we daar iets aan kunnen doen.
De stem van steenkool
Carbon Democracy van de Britse politicoloog en filosoof Timothy Mitchell helpt om bovenstaande beter te begrijpen. Het boek leest als een hervertelling van het ontstaan van de moderne democratie. Niet alleen emancipatoire ideeën over vrijheid en burgerrechten hebben onze democratie mogelijk gemaakt. Technologieën hebben die ideeën kracht bijgezet. Met nieuwe manieren om energie te jatten van de zon kwamen ook andere samenlevingsvormen op.
Net iets langer dan tweehonderd jaar geleden komt het overgrote deel van de energie uit hernieuwbare bronnen. Zonne-energie wordt omgezet in graan dat dient als brandstof voor mensen, in weiden vol gras om dieren te voeden, in bossen voor brandhout, en in windenergie en waterkracht – uiteindelijk ook grotendeels afhankelijk van de zon – voor transport en het aandrijven van machines. Energie is in deze tijd dus zeker niet oneindig beschikbaar. Bossen, graanvelden en weiden nemen veel ruimte in en groeien langzaam.
De stoommachine verlegt die bestaande grenzen met gemak. Opeens kunnen mensen grote hoeveelheden kolen uit de aarde gebruiken. Een schier oneindige hoeveelheid energie komt eruit naar boven, netjes ingepakt als supergeconcentreerde, miljoenen jaren oude pakketjes zonne-energie. Landen die kolen gebruiken zijn binnen de kortste keren afhankelijk van de bijbehorende netwerken. Tot die netwerken behoren de grote groepen arbeiders die de pakketjes onder de grond uithakken (en die zich daar onder de aardkorst in relatieve afzondering kunnen organiseren). Het vervoer gaat via treinnetwerken met de structuur van een boom. Leg een centraal punt plat, en iedereen zit zonder kolen.
Voor het eerst in de geschiedenis, aldus Mitchell, bevinden doodgewone arbeiders zich in de positie om het hele energienetwerk relatief eenvoudig stil te leggen. Massastakingen hebben effect, niet omdat hogere piefen spontaan overtuigd zijn van de noodzaak van het recht op pensioen, gezondheidszorg en onderwijs, maar omdat niet luisteren opeens gelijkstaat aan een haperende energietoevoer.
Het gebruik van olie maakt hier snel een einde aan. Onder z’n eigen druk spuit olie uit de aarde. Vloeibaar en licht als hij is, kan hij door pijpleidingen en later in enorme tankers over oceanen worden verscheept. Omdat voor oliewinning relatief weinig arbeid is vereist, zien arbeiders hun invloed slinken. Stakingen en opstanden genoeg, maar luisteren is opeens een stuk minder noodzakelijk. Sterker nog, schrijft Mitchell, met de opkomst van internationale oliegiganten zijn het opeens bedrijven, niet arbeiders, die de energiestroom kunnen manipuleren. Wat de bedrijven dan ook met veel enthousiasme doen. Het interessante is dat ze al gauw doorkrijgen dat er veel te veel olie is. En al is de voorraad in principe natuurlijk niet oneindig, in de praktijk is hij dat wel. Dat is niet goed voor de markt. Wat overvloedig is, is goedkoop. Daarom zetten oliebedrijven juist alles in het werk om olie in de grond te houden. Niet om nieuwe burgerrechten te forceren, maar om fijne winsten te kunnen maken.

De machthebbers?
Steenkool verzwaarde de stem van arbeiders, olie die van internationale bedrijven. De mogelijkheid om te democratiseren, om stemmen van ‘gewone’ burgers en arbeiders te laten klinken en meewegen, zit voor een belangrijk deel besloten in de technologieën die onze samenleving mede vormgeven. Met dit in mijn achterhoofd luister ik naar de demonstranten die in Tegenwind vertellen over hun protest tegen de bouw van windmolens. De documentaire kiest expliciet voor hun perspectief en vertelt verder weinig over de complexiteit van de situatie. Maar denk je in: voor het eerst in ruim tweehonderd jaar moeten we weer energie opwekken in het landschap waarin we met z’n allen leven, in plaats van dat die ergens uit de grond komt – vaak van ver weg, praktisch onzichtbaar, schijnbaar overvloedig. (Met het belangrijke terzijde dat deze ommekeer in Groningen al langer voelbaar is, en allerminst onzichtbaar.) En wie is er nu echt bij machte om deze situatie het hoofd te bieden? We kunnen wijzen naar de internationale oliebedrijven, en we zouden gelijk hebben. Maar bedenk hoe afhankelijk we zijn geworden van de toevoer aan energie die ze onder hun hoede hebben. Kaspaprika’s, vliegvakanties, zeventien gigabyte ‘gratis’ opslagruimte van Google – het drijft allemaal deels op olie. Ga er maar aanstaan, als regionaal politicus. Of als inwoner.
KASPAPRIKA’S, VLIEGVAKANTIES, ZEVENTIEN GIGABYTE ‘GRATIS’ OPSLAGRUIMTE VAN GOOGLE –
HET DRIJFT ALLEMAAL DEELS OP OLIE
En ik denk steeds: deze ambtenaren, deze regionale bestuurders, zijn dit dan de machthebbers? Mochten we willen! Want hoe machtig is de gemeente in de huidige situatie? Of de provincie, de landelijke overheid, de EU…? Het energiesysteem moet veranderen, en nu is het geen menselijk bestuursorgaan dat dit zegt, maar de aarde zelf. Over het stilleggen van de energietoevoer kan de aarde meepraten. Als onze bodems straks uitgeput zijn, blijven we dan vertrouwen op met fossiele brandstoffen geproduceerde kunstmest? Des te langer we de noodzaak om te veranderen ontkennen, des te meer hij toeneemt. Dat is volgens mij een nog iets eerlijker verhaal. En in dit verhaal zitten bestuurders en inwoners in hetzelfde schuitje.
Nieuwe kwetsbaarheid
Protest tegen de bouw van windmolens, of de plaatsing van zonneparken, of de manier waarop grondbezitters of bedrijven plegen te profiteren van subsidiegelden – daar moeten we ook in dit licht naar kijken. Kolenwerkers konden treinnetwerken stilleggen, oliebedrijven kunnen de stroom van olie op allerlei manieren traineren. Maar wie ziet kans om de kwetsbaarheden te raken van het energiesysteem dat we nu aan het opbouwen zijn?
Dat hangt af van de technologieën waarmee we dat systeem om- en opbouwen. Een pijpleiding is geen zonnepaneel, een olietanker geen windpark. Hoe kunnen we een energie-infrastructuur bouwen die politici, experts en bestuurders kwetsbaar maakt voor de eisen van degenen wiens levens door de noodzakelijke transitie geraakt worden? Kunnen we zorgen dat de afhankelijkheden niet altijd lopen van burger en overheid naar grote bedrijven, zoals we gewend zijn door bijna een eeuw aan olie, maar dat deze bedrijven ook weer afhankelijk worden van iets buiten zichzelf?
Het zijn grote vragen. Ik zou niet weten hoe hierover te beginnen als ik bij een gemeentelijke inspraakavond zou aanschuiven. Toch moeten we het hier volgens mij over hebben. We kunnen deze vragen niet uitstellen, al was het maar vanwege de oersimpele reden dat een zonnepaneel ergens moet staan. De slagschaduw van een windmolen kruipt ergens door het landschap.
EN IK DENK STEEDS: DEZE AMBTENAREN, DEZE REGIONALE BESTUURDERS, ZIJN DIT DAN DE MACHTHEBBERS?
Weer denk ik aan Tegenwind. In de omschrijving van de documentaire staat dat mensen in pure harmonie met elkaar samenleefden voor de komst van het windpark. Dat gaat er bij mij niet in. Maar dat de plaatsing van de windmolens voor een lelijke scene heeft gezorgd, daar kunnen we het over eens zijn. De affaire geldt inmiddels als een waarschuwing voor iedere bestuurder die zich durft te branden aan de energietransitie. Maar een waarschuwing is een ding, lessen trekken iets heel anders. Wat betekent het verzet?
Wat als zulke protesten ervoor zorgen dat bestuurders en politici nog meer focussen op uitleggen, inspraakavonden, informatievoorziening, kortom: op communicatiekwesties? Dan is er niets gewonnen.
Communicatiedeskundigen houden zich bezig met hoe je een boodschap goed overbrengt. De inhoud van de boodschap zelf staat daarbij niet ter discussie. Dat roept de vraag op waarom je überhaupt nog inspraak nodig zou hebben. Zo gauw als de energietransitie slechts een communicatiekwestie wordt, kun je ervan uitgaan dat de politiek allang via een achterdeurtje naar buiten is gerend.
Maar wat als verzet ertoe leidt dat bestuurders en politici inzien dat technologie en infrastructuur inherent politieke kwesties zijn? Dan verandert er volgens mij iets wezenlijks. Dan moet namelijk iedereen – bestuurder, politicus, boer, burger, bedrijf, expert – toegeven dat hij niet precies weet, of zelfs maar kan weten, wat de beste manier is om in de toekomst samen te leven. Dat is wat politiek betekent.
Willen we boerenland verruilen voor een zonnepark als dat betekent dat een serverpark van Google onze Gmail-gigabytes nog wat langer gratis in de cloud laat zweven? Wat gebeurt er met de keten van afhankelijkheden als dorpen hun eigen energievoorziening regelen in de vorm van een coöperatie? Hoeveel energie is er nodig om het hele jaar rond Nederlandse tomaten naar supermarkten over de hele wereld te verspreiden? Hoeveel slagschaduwen of spiegelweiden is dat ons waard?

Jesse Havinga (1991)
komt uit Groningen, studeerde daar filosofie en werd docent. Lesgeven vindt hij leuk, maar schrijven net zo goed, dus hij probeert altijd zo snel mogelijk na te kijken. Het liefst schrijft hij over de warboel van wetenschap, politiek en samenleving.
Meer lezen
over windmolens doe je online: Ankie Lok zag in Noord-Frankrijk een analogie met de Veenkoloniën. Worden windmolens het symptoom van een machteloze periferie?
Klik hier.