In zijn nieuwe boek maakt Michiel Korthals korte metten met het zelfbeeld van Nederland als de hyper-efficiënte voeder van de wereld. Jesse Havinga sprak hem over Goed leven als aardbewoners: filosofie van een leefbare planeet.

‘De Nederlandse economie heeft meer dan drie keer Nederland nodig.’ Zo luidt de titel van het eerste hoofdstuk van Goed leven als aardbewoners, het nieuwe boek van Michiel Korthals. Korthals is inmiddels met emeritaat bij de universiteit van Wageningen (WUR) waar hij zich als ‘toegepast filosoof’ jarenlang boog over de ethische en filosofische vragen bij zaken als biotechnologie, natuurbescherming en de manier waarop de moderne mens zich voedt. Een van de dingen die dan opvalt? Onze economie is drie keer ‘te groot’ voor onze ecologie.  

De gemiddelde Nederlander heeft een ‘ecologische voetafdruk’ – de hoeveelheid land die nodig is voor al ons doen en laten – van 6,31 hectare. Dat keer het aantal inwoners van Nederland en je komt op ongeveer drie keer het Nederlandse grondgebied uit. Onze omgang met de aarde is, kortom, incoherent. In dit boek probeert Korthals een coherente omgang met de aarde te ‘herontdekken.’ Coherentie betekent de dingen in samenhang zien. Dat is ook het ambitieuze project van Korthals: gezondheidszorg, onderwijs, wetenschap en democratie blijken allemaal onlosmakelijk verbonden met wat we als mensen in onze mond stoppen. 

In dit boek heeft Korthals oog voor alle manieren waarop de natuur in ons bestaan is gevlochten – en vooral waar niet. ‘Of het nu gaat om huizenbouw, wegenbouw, steden, ziekenhuizen, scholen, en dagelijks leven: natuurlijke processen komen we nauwelijks meer tegen.’ De gevolgen daarvan zijn niet mals, volgens Korthals. De rampen – stikstof, watervoorziening, biodiversiteitsdaling – stapelen zich op.

Korthals houdt van cijfers. Vooral het eerste deel van het boek staat bol van de berekeningen. Korthals voegt zich zo bij de bevriende Meino Smit. Die liet in zijn proefschrift De duurzaamheid van de Nederlandse landbouw zien dat in de loop van de modernisering de Nederlandse landbouw alleen maar minder duurzaam én minder efficiënt is geworden. Ja, de productievolumes zijn dan misschien enigszins toegenomen, maar de energie die we er extra in moeten stoppen om dat te bereiken (bijvoorbeeld door inmenging van kunstmest) is vandaag de dag vele malen groter dan in 1950. Toen hadden boeren volgens Smit 81 gigajoule (GJ) energie nodig om een totale hoeveelheid voedsel te produceren met een energie-inhoud van 100 GJ; in 2015 was voor dezelfde productie al 225 GJ aan externe energie nodig. Méér energiegebruik, dus.

Die energie komt van elders, en teert in op het kapitaal van de aarde. Soms wordt er enigszins provocatief naar deze niet-menselijke arbeid verwezen als ‘energieslaven,’ om aan te geven dat de moderne landbouw zeker niet minder arbeidsintensief is dan non-moderne vormen. Zo ver gaat Korthals niet, maar de cijfers die hij bij elkaar heeft verzameld spreken boekdelen. Ze laten zien dat wij dubbel zoveel van onze grond aan landbouw besteden als het wereldwijde gemiddelde (60 procent ten opzichte van 30 procent), dat Nederland eigenlijk van de koeien en de varkens is (ongeveer de helft van de landbouwgrond is bestemd voor veevoer) en dat ons zelfbeeld als exportgigant een tikkeltje overdreven is – tenminste, we exporteren weliswaar een hoop maar door alle kosten die daarbij komen kijken (o.a. de invoer van veevoer en kunstmest) worden we er niet bepaald rijk van.

Korthals maakt korte metten met het zelfbeeld van Nederland als de hyper-efficiënte voeder van de wereld. En daarmee raakt hij ook aan de moeilijke kwestie van hoe ons te verhouden tot andere culturen, andere tradities en praktijken. Er valt veel te leren van – en met – mensen die nooit zijn overgestapt op (of gezwicht voor) industriële landbouw. Korthals houdt er een eclectische cultuuropvatting op na, hij is steeds geïnteresseerd in de vraag wáár wát werkt – en hoe wij daar gebruik van kunnen maken. Schuld of historisch onrecht is niet zijn onderwerp in dit boek. Zoals hij het in gesprek met mij verwoordde: ‘We moeten dingen doen. Uitzoeken. Leerprocessen op gang brengen.’

In uw boek laat u steeds de samenhang tussen de verschillende sectoren van de samenleving zien. De problemen in de landbouw, gezondheidszorg en de bouw staan niet los van elkaar. Op dit moment wordt er vooral gefocust op stikstof. Leidt die focus niet juist af van die samenhang?

Ja, dat klopt. Dat is het probleem van moderniteit. De moderne, rationele benadering is: één punt pakken en dat uitwerken. Het bij elkaar houden van alle verschillende aspecten, dat zijn we ontwend. 

U was lange tijd werkzaam in Wageningen. Is die moderne benadering, zoals u die beschrijft, niet ook verbonden met de wetenschap? Ziet u dat veranderen?

Ja, ik zie daar wel belangrijke veranderingen plaatsvinden. Bij de University of Gastronomic Sciences in Pollenzo waar ik nu werkzaam ben is volop aandacht voor de ecologische aspecten van eten. Niet alleen wat er op het bord ligt, maar de ketens ervoor en erna worden meegenomen. Maar ook in Wageningen zijn er dingen verschoven. Bijna iedereen werkt interdisciplinair. 

Ook de manier waarop technologie wordt ontwikkeld is veranderd. Waar eerder vanuit het laboratorium werd gedacht, is de eerste vraag nu: waar hebben boeren behoefte aan? Hoe sluiten we aan bij vragen in de samenleving? De maatschappelijke impact is het beginpunt. Een ander voorbeeld: dertig jaar geleden waren insectwetenschappers bezig met het doden van insecten – omdat ze werden gezien als plaag. Maar dat is omgedraaid. Op uitwisseling in Benin kwamen ze erachter dat je insecten ook kunt eten. Dat was een wederzijdse leerervaring.

Bovendien zijn er afdelingen, ook in Wageningen, die al lang ‘om’ waren. Bodemecologie, bijvoorbeeld. Het nieuwe is dat er nu ook iemand in het bestuur zit, Sjoukje Heimovaara, die uitdraagt dat het zo niet langer kan. Haar uitspraken in NRC over dat Nederland echt niet langer zo veel dieren kan houden hebben een schok veroorzaakt bij intensieve boeren, denk ik. Moeten we wel zoveel spullen exporteren, vraagt zij zich af. Kunnen we niet beter kennis exporteren?

Toch maakt dit mij ook ongemakkelijk. U zei net zelf: Nederland is een extreem slecht voorbeeld van hoe we met de aarde moeten omgaan. Waarom dan met zoveel zelfvertrouwen kennis exporteren? Zouden we ons niet eerst een potje kapot moeten schamen?

Je hebt gelijk dat veel top-down beleid desastreus is geweest. Maar onderschat niet de invloed van ecologische ideeën. Denk aan waterbeheer. Vroeger ging dat misschien vooral over kanaliseren, inmiddels gaat het over hoe je bijvoorbeeld zo goed mogelijk aansluit bij de natuurlijke loop van rivieren. Dat is een enorm verschil. Want nu moet je rekening houden met lokale omstandigheden. Het punt met kennis – en het voordeel ten opzichte van goederen – is dat het altijd toegepast moet worden. Dat staat ver af van de rationalistische top-down plannen van eerder.

Natuurlijk zijn er ook nog bèta’s die gewoon met technologie willen rommelen en zich niet druk willen maken om impact en lokale omstandigheden. Die gewoon bezig willen met CRISPR-Cas in het laboratorium. Die houd je. Maar daarom heb ik ook altijd gezegd dat elke bèta standaard één jaar moet boeren in Burkina Faso. 

Het belangrijkste strijdveld in uw boek lijkt dat tussen ecomodernisten en agro-ecologie. Ecomodernisten hebben een voorkeur voor ‘een efficiënt voedselsysteem,’ zoals u in uw boek schrijft, en hopen op technologische ontwikkelingen voor een ‘ontkoppeling’ van een hoge productie en de negatieve gevolgen die daarmee gepaard gaan. Ze betogen dat het veel efficiënter is om natuur en landbouw te scheiden. Recent had Noorderbreedte Martha Bakker, hoogleraar langbouwgebruiksplanning aan de WUR, te gast voor een lezing over haar voorstel om landbouw in Nederland anders te organiseren. In een notendop: intensieve, hoogtechnologische agrarische hotspots op de meest vruchtbare plekken, en daarnaast ruimte voor extensieve landbouw en ‘cultuurlandschappen.’ U lijkt in uw boek niet overtuigd van dit soort voorstellen. Waarom niet?

Veel hangt af van of de intensieve plekken ook duurzamer gaan werken, met bijvoorbeeld strokenteelt. Als dat zo is, dan zou het kunnen werken. Maar ik denk niet dat dit wordt bedoeld, want dan zullen de opbrengsten toch echt lager zijn. Ecologie staat dan centraal, niet de economie en de export. Het cynische is dat in haar plan groente- en fruitteelt terzijde worden geschoven. Het lijkt alsof er een vrijhaven wordt gecreëerd voor intensieve landbouw gericht op export. Dat is een stevig conglomeraat: dat zijn niet alleen boeren, maar ook veevoerbedrijven, stalbedrijven, etcetera. 

Het belangrijkste probleem bij de ecomodernisten is dat ze ecologie niet centraal stellen. Ze nemen de bodem-ecologische boodschap niet over. Kort door de bocht is die boodschap: kunstmest is goed voor de wortels, maar slecht voor het bodemleven. Wanneer merk je dat? Als het droog wordt. De bodem verliest zijn waterhoudend vermogen. Nu blijkt ook nog eens dat hoe meer je knutselt met CRISPR-Cas in het genoom van gewassen, hoe meer water ze nodig hebben. Je moet dus meer en meer spuiten. Je zit dan vast in een cyclus van extractie. Dat heeft een einde. 

Bedenk dat de intensieve landbouw echt tot in de haarvaten van Nederland zit. De voorrechten en privileges zitten niet alleen verankerd in het bewustzijn van mensen, maar ook in wetten en regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan het plan om melk vrij te stellen van BTW-heffing, maar plantaardige melk niet. Haver- en rijstmelk worden bij de limonades ingedeeld. In het boek laat ik ook zien hoe dit historisch is gegroeid, aan de hand van het verhaal van mijn overgrootvader J.J. Korthals, die rond 1850 begon met investeren in landbouwgrond. Onze samenleving is er echt van doordrongen.

U ziet plek voor zo’n 10 tot 15 procent agro-ecologische landbouw, ook in Nederland. Daarnaast nog een beetje biologisch – op dit moment zo’n 1 procent. Zetten zulke verhoudingen wel zoden aan de dijk? Ik krijg soms het idee dat ondanks alle ‘aansprekende voorbeelden’ die u ook in het boek noemt – Herenboeren, voedselbossen, nieuwe meenten, etc – we gewoon doordenderen op de ingeslagen weg. Uzelf lijkt desondanks opgewekter, hoe komt dat?

Natuurlijk heb ik ook wel eens… nou, woede-aanvallen wil ik het niet noemen, maar ik kan wel boos worden. Bijvoorbeeld over die melk, of over de traagheid waarmee gecontroleerd gaat worden op varkenswelzijn – in 2024, waarom dan pas?! 

Maar ik heb veel gereisd, naar Afrika en China. Daar word je optimistisch van. Vooral in landen beneden de evenaar is voedselproductie voor normale burgers min of meer agro-ecologisch. Er wordt gewerkt met ervaringsregels. En daar worden nog gewoon zaden uitgewisseld. Bovendien ben ik pragmatistisch: welke problemen hebben we en hoe kunnen we die oplossen? Het water staat ons immers aan de lippen.

Goed leven als aardbewoners – Filosofie van een leefbare planeet

Michiel Korthals

Boom uitgevers

312 blz. € 29, 90