In het aardbevingsgebied zit de leefbaarheid in de knel. Hoe vindt de regio de weg vooruit? En welke rol speelt erfgoed daarin? Cultureel geograaf Koen Salemink en stedenbouwkundige Enno Zuidema werpen een blik op het gebied.

‘Leefbaarheid’ is een groot, haast allesomvattend begrip, en dus moeilijk te definiëren. Voor Koen Salemink, universitair docent sociale geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), schuilt er gevaar in zo’n containerbegrip. ‘Iedereen kan eronder schuiven wat-ie wil.’ Ook Enno Zuidema, sinds vorig jaar regiobouwmeester bij Nationaal Coördinator Groningen (NCG), voelt dat leefbaarheid een complexe term is. ‘Voor mij heeft leefbaarheid vooral te maken met de kansen die je hebt om je te ontwikkelen, met de bereikbaarheid van voorzieningen, met een verzorgde omgeving én zorg voor die omgeving, en met sociale samenhang. Dat zijn de pijlers.’
In het aardbevingsgebied komt de leefbaarheid op veel plekken al lange tijd in de knel. Bovenop een gevoel van onveiligheid en onzekerheid, als gevolg van de bevingen, kregen inwoners de afgelopen jaren tijdens de versterking een lawine van processen en professionals over zich heen. En dat in dorpen met krimp, vergrijzing, verdwijnende voorzieningen en afnemende bereikbaarheid.
Een bepalende factor in de versterkingsopgave is de tijdsdruk. Zuidema ziet dat projecten vastlopen ‘omdat ze in een bepaald spoor zijn vertrokken, maar er nooit een wissel is aangelegd om naar een ander spoor te gaan. Of een moment genomen is om te kijken of je nog het juiste spoor te pakken hebt. Een gevolg daarvan is dat mensen veel te lang in tijdelijke huisvesting zitten. Dat is heftig. Al dat wachten zorgt voor onmin en onbegrip.’ Salemink: ‘Wachten is goed vol te houden als je weet hoe lang het nog duurt. Maar als je dat niet weet, leidt het tot onzekerheid en stress. Je komt in een soort persoonlijk interbellum, terwijl je op andere plekken wél dingen ziet gebeuren. Dat kan een gemeenschap onder druk zetten. Het raakt niet alleen de bewoners die zelf stress voelen, maar ook de mensen daaromheen. Als je weet dat een of meerdere dorpsgenoten op een bepaalde manier in de shit zitten – dat doet iets met je.’

Politieke toe-eigening

Op veel plekken nemen bewoners zelf initiatief om de leefbaarheid te verbeteren. Soms met hulp van subsidies, maar vaak ook gewoon op eigen kracht. Bemoeienis van bovenaf heeft niet altijd positieve gevolgen voor een initiatief, weet Salemink. ‘Soms zie je een soort politieke toe-eigening. Bestuurders verbinden hun lot aan het succes van een project. Dat kan onbedoeld het initiatief doodslaan. Het werkt verlammend als een overheid als het ware de lokale gemeenschap onteigent.’


Op plekken waar overheden en experts in- en uitvliegen, zijn de bewoners en lokale ondernemers de stabiele factor. Salemink: ‘Dat zijn de mensen die iets willen doen voor hun gemeenschap. Een nieuw instituut of een nieuwe bestuurslaag is soms nodig, maar schept wel verwarring en zorgt voor tijdelijke stilstand. Als dat te vaak gebeurt, zitten dorpen veel te lang in een tussenfase.’

Erfgoed en de betekenis van plekken

Het aardbevingsgebied kent veel erfgoed: individuele gebouwen, soms hele straten, maar ook het landschap en de sporen uit het verleden die je hierin terugziet, bepalen het karakter. Dat karakter heeft invloed op de leefbaarheid. Mensen die zich vereenzelvigen met de plek waar ze wonen, voelen zich fijner.

‘Architecten zijn in staat de
complexiteit van alle wensen
te omarmen en die terug te
brengen tot een aantal opties’

Enno Zuidema

Enno Zuidema pleit er vanuit zijn rol als regiobouwmeester nadrukkelijk voor om het karakter van Groningen te behouden tijdens de versterking. Van het belang daarvan probeert hij politici en professionals, maar ook bewoners te doordringen. ‘Soms hebben de mensen die beoordelen of een gebouw beschermd moet worden de neiging om vooral te kijken naar hoe oud, gaaf en uniek dat pand is. Maar de betekenis van een plek voor dorpsbewoners is minstens zo belangrijk. De herinneringen van mensen dragen bij aan de waarde.’ De vele kerken in het gebied zijn hier een goed voorbeeld van. Ze nemen vaak een centrale positie in gemeenschappen in, letterlijk en figuurlijk. Zuidema: ‘Er wordt gerouwd, getrouwd, er zijn concerten en optredens. Bij de belangrijkste momenten in het leven vormen ze het middelpunt. En ook als er geen kerkdiensten meer gehouden worden, blijven bewoners goed op hun kerkgebouw letten. Dat heeft alles met leefbaarheid te maken.’

Als een lokale gemeenschap de draagkracht heeft, kan ze zelf het erfgoed overeind houden. Maar die draagkracht kent grenzen, weet Salemink. ‘Met name als er top-down wordt gevraagd om meer lokale betrokkenheid, speelt dat een rol. Zijn mensen bereid zich in te zetten? En in hoeverre hangt de inzet af van een handjevol vrijwilligers? Ik vraag me af of overheden daar rekening mee houden. Zeker in gebieden die onder druk staan en waar sociaaleconomische spanning is, moet je kijken naar wat je realistisch gezien kunt verwachten van mensen. Want als je het niet goed aanpakt, verlies je twee dingen: de bewoners die wel bereid waren zich in te zetten, maar ook de plek die ze wilden behouden.’

‘Overheden moeten goed
kunnen uitleggen waarom
ze op de ene plek voor een
bepaalde manier van werken
kiezen, en ergens anders voor een andere werkwijze’

Koen Salemink

Nieuw erfgoed

In de versterkingsopgave wordt nogal wat gesloopt en nieuw gebouwd. Zuidema ziet het al jaren met lede ogen aan. Voor hem is níet slopen juist de basis voor het behouden van het karakter van het gebied. Het is beter om eerst te kijken naar mogelijke versterking. ‘Hoe kun je woningen veilig maken in hun huidige jas? En als je toch moet slopen, bouw daarna nieuw erfgoed.’

Nieuw erfgoed, een mooie term. Erfgoed van de toekomst, zou je ook kunnen zeggen. Want bouw je zo snel en goedkoop mogelijk, of kies je voor een zorgvuldige aanpak? Het resultaat zal decennialang het beeld van het gebied bepalen. Zuidema: ‘Er zijn architecten die tot hele goede resultaten komen, waar bewoners meer dan blij mee zijn. Architecten zijn in staat de complexiteit van alle wensen te omarmen en die terug te brengen tot een aantal opties. Zo komen ze met bewoners tot de beste oplossing.’

Hoewel Groningen niet weelderig bedeeld is met goede voorbeelden, zijn ze er wel. Zuidema noemt een huis in de vorm van een spaakwiel dat hij laatst zag, met woon- en leefruimtes die in een centrale ruimte uitkomen. Of een mooie kleine woning met prachtige baksteendetails. Ook ziet hij op enkele plekken fraaie houten woningen verschijnen. Hoe krijgen we meer van dat soort goede voorbeelden? Lang kreeg de rol van architecten binnen de versterkingsopgave niet de aandacht die deze verdiende. De nadruk lag op snelheid, veiligheid en technische oplossingen. Met de aanstelling van Zuidema door NCG krijgt ruimtelijke kwaliteit meer prioriteit. Maar hoewel de intenties er zijn en er genoeg onderzoek gedaan is naar welke waarden belangrijk zijn bij het bouwen van nieuwe woningen, komt daarvan in de eisen voor bouwprojecten nog te weinig terug, constateert hij. Een moeras aan verschillende documenten maakt het vaak niet makkelijker. ‘En dat is supervervelend.’

In gesprek met bewoners

Volgend op de parlementaire enquête kondigde het kabinet ruim een jaar geleden onder de naam Nij Begun een aantal maatregelen aan, onder meer om de leefbaarheid in het aardbevingsgebied stevig op te krikken. Nij Begun roept gemeenten op om samen met bewoners wijk- en dorpsvisies op te stellen. Daarin komt te staan waar het de komende jaren naartoe moet.
Ook NCG is hierbij betrokken. Als onderdeel van zo’n dorpsvisie moet elk dorp een biografie krijgen: een levend document, gemaakt door uitvoerig met bewoners in gesprek te gaan. Zuidema: ‘We willen heel graag van dorpen weten wat hun geschiedenis is en welk deel daarvan de bewoners willen meenemen naar de toekomst. Waar moeten we, met andere woorden, op letten als we gaan versterken?’ Met de dorpsbiografie als startpunt kunnen bewoners met elkaar, met hun gemeente en eventueel met NCG in gesprek over wat er nú in hun omgeving speelt. Daarbij komen thema’s als gezondheid, eenzaamheid of de omgang met erfgoed op tafel. ‘Je ziet dat dorpen daardoor sterker worden. Die gesprekken versterken de definitie van wat typisch is voor dat dorp en waar de inwoners trots op zijn. Wat hoort bij hen en wat moet daarom blijven?’

Veelheid aan stemmen

Ook Salemink en zijn collega’s spreken veelvuldig met bewoners. Als enige universiteit in Nederland heeft de RUG een leerstoel Plattelandsgeografie. ‘We willen benadrukken dat iedere bewoner een ander referentiekader heeft. Als ouderen met een bepaalde wens komen, is het mooi dat er bij de jongere generaties begrip is voor waaróm ze die wens hebben. Alle verschillende referentiekaders zijn onderdeel van de biografie van een plek.’

Om zo’n verhaal goed op te tekenen, is het belangrijk daar de juiste personen voor in te zetten, benadrukt Zuidema. ‘Mensen die goed zijn in het initiëren en het stimuleren van dat proces. En tegelijkertijd weten op welk moment ze welke kennis moeten inbrengen. Maar die ook weten hoe ze moeten omgaan met de gemeente – want voor je het weet, bemoeit een ambtenaar zich ermee die zegt dat er iets moet.’

Salemink weet precies waar zulke gespreksleiders scherp op moeten zijn. ‘Ze moeten goed weten dat mensen zich verschillend uitdrukken. De een is mondig en laat duidelijk van zich horen, de ander is beter in het sturen van een mail. Weer een ander zegt het liever met beelden. Je kunt het niet met één variant af, maar moet de veelheid aan stemmen naar boven zien te halen. Als je daar geen oog voor hebt, vergeet je gemakkelijk een groep mensen.’

Hoe belangrijk het ook is om bewoners mee te nemen in het gesprek over hun omgeving, ook op dat vlak wringt het soms. ‘Zeker in het bevingsgebied dreigt een soort participatiemoeheid’, zegt Salemink. ‘Als er te lang niet goed geluisterd is of als er onder onduidelijke voorwaarden gevraagd is wat bewoners willen, dan kunnen zij best teleurgesteld raken. Ik ben er sceptisch over om mensen zomaar naar hun mening te vragen. Ze moeten eerst weten wat de mogelijkheden zijn. Is ergens budget voor? En is er bereidheid om iets te veranderen, of zijn de dingen al in beton gegoten? Als je er toch niks mee kunt, moet je misschien ook niet te veel om input vragen.’

‘Ik ben er sceptisch over om mensen zomaar naar hun mening te vragen. Ze moeten eerst weten wat de mogelijkheden zijn’

Koen Salemink

Maatwerk levert verschillen op

In de versterking, die voor sommige Groningers al jaren duurt, kleuren de uitschieters naar beneden het beeld donkerder, ziet Zuidema. ‘Ze wegen zwaarder dan de projecten die heel goed zijn geweest voor een deel van het gebied of een deel van de inwoners, zoals het scholenprogramma en het dorpshuizenprogramma. Je kunt zeggen dat het nu goed gaat met de versterking, en dat is fijn, maar de afgelopen jaren sleep je wel mee. Pas wanneer meer versterkingsprojecten naar tevredenheid verlopen, zal het beeld positiever worden. Maar daar zijn we nog niet.’ Zijn advies voor de directie van NCG is om goed vooruit te denken. ‘Staan bijvoorbeeld in een straat voor 2026 werkzaamheden gepland? Dan is mijn advies: ga een jaar daarvoor al met de bewoners in gesprek. Dan kunnen ze zich ermee verbinden en invloed krijgen.’
Van groot belang is dat er de komende jaren maatwerk geleverd wordt, zegt Salemink. ‘De instanties moeten op zoek naar een manier van werken die het beste resultaat geeft voor een specifieke plek. Dat klinkt als een open deur, maar in mijn onderzoek kom ik er toch achter dat met name overheden dat heel moeilijk vinden. Misschien vanuit de angst om andere groepen tekort te doen, of een precedent te scheppen. Ze moeten goed kunnen uitleggen waarom ze op de ene plek voor een bepaalde manier van werken kiezen, en ergens anders voor een andere werkwijze. En wat de beste manier is, kan per jaar veranderen, want ook de omgeving verandert.’
Cruciaal bij zo’n aanpak is om niet de nadruk te leggen op het gegeven dat hierdoor verschillen ontstaan, zegt Zuidema. ‘Men is alleen bezig met hoe het nú overkomt, in plaats van met het doel van elke keuze. De lange termijn is in de discussie totaal weggeraakt. De vraag bij de overheid moet zijn: wat is het effect van wat je doet? Waar willen we naartoe? En wat hebben we daarvoor nodig? Als je daar meer mee bezig bent, volgen daaruit voor elke plek logische keuzes. Hoe dat in de praktijk uitpakt, kan bij iedere woning anders zijn. Dat vind ik mooi. Er zijn verschillen, dat hoort bij de versterkingsopgave.’