Bureau Peter de Ruyter landschapsarchitectuur werkte al mee aan een groot aantal landschappelijke ontwikkelplannen in het noorden, waaronder Natuerlik Fryslân 2050, maar de veengebieden hebben zijn speciale interesse. Hij is geboren in Boskoop en dus ‘kind van het veen’. ‘Ik voel mij nauw verbonden met de zwarte grond. Oorspronkelijk waren de uitgestrekte veenmoerassen in Nederland gebieden waar je niet kon lopen omdat het te zompig was, maar ook niet kon varen omdat het te ondiep was. Restanten van die veenmoerassen zijn er nog steeds te vinden. Het zijn fascinerende, bijna mythische landschappen die tot ver in de twintigste eeuw de rafelranden van de maatschappij vormden. Het was een gebied van stropers en “uit-de-paslopers”. Dat eigenzinnige zie je nog steeds terug in het landschap.’
’Door ontginning, turfwinning, ruilverkaveling en verlaging van de waterstand zijn de zompige veengebieden een gladgetrokken landschap geworden, met slechts hier en daar een plukje veenmoeras als natuurgebied. De ontwatering is goed geweest voor de intensieve melkveehouderij, maar hierdoor is de veenspons de laatste decennia in rap tempo gaan verschrompelen. We pompen onszelf letterlijk naar beneden. De bodem daalt en het Friese veenlandschap – het Lage Midden – is daardoor een badkuip geworden. De bodem zakt nog steeds met maar liefst een à twee centimeter per jaar. Met een forse uitstoot van CO2 en verzakkende funderingen, wegen, kaden en dijken tot gevolg.’
Waardenverkaveling
De complexiteit van de ‘veenopgave’ is groot. De dalende Friese veenbodem heeft invloed op de hele landschappelijke doorsnede van Waddenzee tot Drents Plateau. Het creëert een aanzuigende werking richting het zand van het Drents Plateau, waardoor de flanken ervan verdrogen. Het is de wet van de communicerende vaten, water zoekt het laagste punt. En door de aanzuigende werking richting de Friese kleigebieden – en door de stijgende zeespiegel – dringt daar zilt grondwater vanaf de Waddenzee het land binnen.
De Ruyter: ‘Kortom, het Friese watersysteem knarst en piept in zijn voegen. Niets doen is geen optie meer. We zullen het landgebruik in het Lage Midden op de omstandigheden moeten aanpassen. Hoe krijg je de juiste gebruiksfunctie op de juiste plek? Dat kan via een kleinschalige herverkaveling: een ruilverkaveling 2.0, of beter gezegd, een waardenverkaveling.’ In zo’n kleinschalige verkaveling wordt meer meegenomen dan enkel de economische waarde van de grond: ‘Zachte waarden zijn minstens zo belangrijk als de harde, economische waarden. Hoe kunnen we de grenzen tussen natuurgebieden en landbouwgronden minder abrupt maken, vloeiender, zodat er nieuwe rafelranden ontstaan in het landschap? Hoe kunnen we het vasthouden van water, het beperken van de CO2-uitstoot en het versterken van de biodiversiteit verwaarden in het verdienmodel van de boer?’
Bovenaan staat dat de juiste boer op de juiste plek kan doen wat bij hem en zijn land past. Deze ‘juiste plek’ wordt bepaald door de conditie van de bodem en de waterstand, maar ook bijvoorbeeld door wat de buurman doet. ‘Het heeft weinig zin om je als boer op weidevogelbeheer te richten met hogere waterstanden en uitgesteld maaibeheer, als de buren met grote machines op diep ontwaterde grond in het vroege voorjaar het eerste gras van het land afhalen.’
Niet makkelijk
‘De beste manier om de harde en zachte waarden binnen een gebied bij elkaar te krijgen is in de vorm van een gebiedsatelier’, stelt Peter. Een gebiedsatelier is een werkvorm waarin alle belanghebbenden in een vroeg stadium samenkomen en nadenken over de toekomst van een gebied. Als voorbeeld noemt hij het veenatelier dat in 2018 over het Lage Midden georganiseerd werd, in het kader van de manifestatie Places Of Hope in Leeuwarden. De debatten met boeren, wetenschappers, ambtenaren en ontwerpers waren niet altijd makkelijk: ‘Je komt aan de dagelijkse boterham van landgebruikers, maar het is wel noodzakelijk als je toe wilt naar een volhoudbare toekomst van het Friese veenlandschap.’ Het atelier leverde indirect een belangrijke bijdrage aan het provinciale veenweidebeleid. Sindsdien wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een verdienmodel voor het vasthouden van broeikasgassen in de veenweidegebieden.
Gebiedseigen water
Hoe we met ons watersysteem omgaan is bij een dergelijke waardenverkaveling richtinggevend. We zijn in Nederland kampioen water afvoeren, maar in deze tijd van klimaatverandering met steeds grotere weersextremen moeten we juist toe naar een situatie waarbij we water gaan vásthouden.
En waar kan dat het beste? Peter geeft antwoord op deze retorische vraag: ‘In de laagste delen van het landschap.’ In Friesland is dat het Lage Midden, en dan met name de diepe veenpolders waar in het verleden veel turfwinning heeft plaatsgevonden, zoals ten westen van Drachten. ‘Het is belangrijk dat we manieren zoeken om het gebiedseigen zoetwater van hoge ecologische kwaliteit vast te houden. Je wordt als noordelijke provincies daardoor minder afhankelijk van de inlaat van IJsselmeerwater. Voor boeren is het cruciaal dat er voldoende zoetwater beschikbaar is tijdens de steeds drogere zomers.’
‘Het landschap is als een boek met een doorgaande verhaallijn, waaraan elke generatie een hoofdstuk toevoegt’
Natte teelt
Terug naar het aangepaste landgebruik, daar zit de grote opgave. ‘Als je water structureel gaat vasthouden in de laagste delen van het landschap met hogere grondwaterspiegels als gevolg, dan moet het landgebruik worden aangepast. De melkveehouderij op het laagveen zal in dat geval extensiveren: minder koeien per hectare met wellicht aangepaste, lichtere koeienrassen, maar ook gemengde bedrijven die zich richten op natte teelt is goed voorstelbaar. Natte teelten bestaan uit de teelt van vezels (lisdodde, hennep, riet) die gebruikt kunnen worden als bijvoorbeeld isolatiemateriaal in de bouw. Een groot voordeel ervan is dat je minder afhankelijk bent van een vast waterpeil en veel beter kunt meebewegen met de seizoenen en de toenemende weersextremen.’ Natte teelt kan ook als ‘tussenteelt’ worden ingezet, omdat het bij het oogsten voedingsstoffen uit de bodem afvoert en zo op termijn natuurontwikkeling met mogelijke veenaangroei kan bevorderen. Terwijl er CO2 uitgestoten wordt bij de inklinking van het veen, zorgt dit nieuwe veen juist voor CO2-opslag, dubbele klimaatwinst dus.
Gezamenlijk verhaal
‘Er zijn heel veel landschappelijke veranderingen gaande en het is belangrijk dat we daar samenhang in brengen. Dat geldt zeker ook voor de opgave in het Lage Midden. Samenhang vergt kennisverbanden tussen allerlei disciplines, variërend van landbouwwetenschappers en ecologen tot kunstenaars en architecten. En het vergt nauw samenwerken met boeren, bewoners en gebruikers in het algemeen. Ik zie mezelf daarin als verbinder, als verteller van een nieuw, gezamenlijk verhaal. Alleen samen kunnen we het veenlandschap koesteren en ontwikkelen. Het landschap is als een boek met een doorgaande verhaallijn, waaraan elke generatie een hoofdstuk toevoegt. Het is toch prachtig als je als landschapsarchitect daaraan mag meeschrijven?