Tjilptjilp, zegt de huismus. Bimbam, zegt de kerkklok. Maar deze kenmerkende geluiden verdwijnen zoetjesaan uit onze leefomgeving. De huismus vindt nog maar moeizaam een plekje en klokgelui is soms een bron van overlast. Welke boodschap kunnen we horen als we luisteren?

Wat staat er op een denkbeeldige tekening van een dorp? Waarschijnlijk een groepje boerderijen en huizen, geboomte, een torenspits. Hoe klinkt dit plaatje? Wat hoor je? Een tractor wellicht, een grasmaaier, een auto die de stilte doorbreekt? Of toch wel: natuur en cultuur, in de gedaante van de huismus en de kerkklok bijvoorbeeld?
Kerktorens heeft de mens met eigen handen gebouwd, de huismus kwam ons uit zichzelf opzoeken. Het is een van de vogelsoorten die het meest aan de mens gebonden zijn, vertelt vogelkenner René Oosterhuis. ‘De huismus heeft misschien al wel vanaf de Middeleeuwen van ons geprofiteerd. Ze slaagden erin om in allerlei gebouwen te nestelen en op straat voedsel te vinden. Er is in vijf eeuwen enorm veel veranderd in onze leefomgeving, toch weet deze vogel zich constant aan te passen.’
Vanaf 1990 kwam de huismus in een vrije val terecht: binnen tien jaar halveerden de aantallen. Gebrek aan nestgelegenheid en gebrek aan voedsel zijn logisch te beredeneren oorzaken, aldus Oosterhuis. Daarnaast heeft mogelijk een ziekte geheerst. ‘De populatie is ook in het buitenland in zeer korte tijd in elkaar geklapt. In een biotoop waar toch al minder te eten en te nestelen valt, kan een vogel dat niet opvangen.’

Schoon hemd

Een klap die de kerktoren in Anloo te verwerken kreeg, was de Duitse bezetting. De oorlogsindustrie was hongerig en de Duitsers vorderden de kerkklokken die ze konden omsmelten, waaronder die van het Drentse dorpje. De achttiende-eeuwse klok van de Magnuskerk hing te midden van een nog veel oudere geschiedenis. De eerste houten bouwsels op deze plek stonden er al in de negende of tiende eeuw. De toren dateert van eind elfde eeuw, met een zadeldak en op een fundament van hunebedstenen. Er zat ook een luidmechanisme in, waarmee de klok elk halfuur de tijd aangaf. Ook het luidmechanisme namen de Duitsers mee.
Na de oorlog dook de klok weer op, maar het luidmechanisme bleef zoek. De Magnuskerk gaf voortaan alleen nog zwijgend de tijd aan, totdat Stichting Vrienden van de Magnuskerk zo’n tien jaar geleden een luidmechanisme uit Friesland liet restaureren. De gemeente kreeg als eigenaar van de kerktoren de gerestaureerde installatie aangeboden om deze weer in de toren te hangen. ‘Maar toen brak de pleuris uit’, zegt Albert Hovius, 83 jaar en inwoner van Anloo. ‘De toenmalige koster was tegen het luiden, want haar man werkte in ploegendienst. En zoals dat gaat in een dorp kwamen er medestanders die het óók een vreselijk lawaai leek. De gemeente heeft toen de handen ervan afgetrokken, omdat de bewoners het onderling niet eens werden.’ Toen het handmatig luiden van de kerkklok op zaterdagmiddag – wanneer de dominee een schoon hemd aantrekt, volgens de protestantse overlevering – eveneens dreigde te verdwijnen, wilde Hovius zich voor het behoud ervan wel inzetten. Hij verdiepte zich in de oorsprong van het luiden als aanduiding van dagdelen en gebeden, ver voor de Reformatie. Hij dook in oude akten gericht aan ‘allen onder de klokkeslag van Anloo’ en richtte rond 2014 het Gilde van Clocklueders op. ‘Ik heb wat rumoer gemaakt: wie wil meedoen? We bedachten een cursus klokluiden met een diploma en de eerste keer hebben we de dominee op een mooi kussentje een schoon hemd aangeboden.’

Honkvast

Huismusexpert René Oosterhuis buigt zich sinds 2007 over deze vogel en noemt zijn onderzoek ‘gigantisch uit de hand gelopen’. Wat begon met het ringen van een tiental mussen in zijn eigen tuin in Leek, is uitgegroeid tot een database over meerdere onderzoeksgebiedjes in Noord-Nederland. Daar bestudeert hij de vogels en hun broedsuccessen aan de hand van waarnemingen op de voerplek. Oosterhuis heeft in totaal nu drie- à vierduizend huismussen geringd, daarnaast werkt hij met camera’s met bewegingsmelder en kijkt hij in de avonduren dagelijks talloze foto’s terug. ‘Het is heel intensief,’ zegt hij, ‘maar het heeft ook enorm veel informatie opgeleverd.’

‘Het enorme lawaai dat mussen maken in groepjes in de heg: de een noemt het ruzie, de ander overleg. We hebben geen idee wat ze uitspoken’

De huismus staat bekend als bijzonder honkvast. Jonge vogels zoeken een plekje binnen een straal van een kilometer rond hun geboorteplek, slechts één procent vliegt verder dan vijf kilometer weg. Oosterhuis: ‘Vervolgens wordt het wereldje van de mus nog kleiner, tot een straal van vijfhonderd meter. Alles doen ze daar: broeden, voedsel zoeken, slapen.’ Wel ontdekte Oosterhuis nuances. Bijvoorbeeld dat, anders dan gedacht, het niet altijd dezelfde mussen zijn die in de tuin zitten: ‘Het zijn groepjes die eventjes langskomen. Als je 25 mussen tegelijkertijd in je tuin ziet, dan maken waarschijnlijk 75 tot 100 mussen van jouw tuin gebruik.’ De huismus kent zijn kleine leefgebiedje van haver tot gort en weet precies waar voedsel te halen valt. ‘En de rest van de dag zitten ze gewoon in de struiken te vergaderen.’
Dat laatste is Oosterhuis’ vrije vertaling, want over het gekwetter is nog nauwelijks iets bekend. ‘Tjilpende mannetjes verdedigen hun territorium. Maar dat enorme lawaai dat ze maken in groepjes in de heg: de een noemt het ruzie, de ander overleg. We hebben geen idee wat ze uitspoken. Het is niet het mooiste deuntje, maar wel heel herkenbaar.’

Eentonig kleppen

Terwijl het getjilp van de huismus nog altijd een geheimtaal is, raakt de betekenis van het klokgelui langzamerhand weer in nevelen gehuld. In Anloo wordt bij een sterfgeval om acht uur ’s ochtends de klok geluid, als de familie dit tenminste aanvraagt bij de koster. Albert Hovius weet wel dat vroeger aan de manier van luiden te horen was of de overledene een man, vrouw of kind betrof. Inderdaad vermeldt negentiende- en twintigste-eeuwse literatuur over Drentse gebruiken het zogenoemde ‘verluiden’ van de doden: voor een volwassene bijvoorbeeld drie keer, voor een kind één keer, met tussenpozen. Het gebeier hield de duivel op afstand. Mannelijke buren van de gestorvene kweten zich van deze taak, soms kon het ‘eentonige kleppen’ wel een halfuur duren.

‘Als we het oneens zijn, dan praten we er maar niet meer over. Er waren geen demonstraties of mensen die elkaar naar de strot vlogen, dat doen wij Drenten niet’

De 37-jarige Marijke Zwart is de jongste ‘clocklueder’ van het gilde. Als zij met de hond langs de aula in het dorp wandelt en daar licht ziet branden, weet ze soms niet eens dat er een dorpsgenoot is overleden. ‘Soms hoor ik het wel, via via, maar het hangt er maar net van af wie je spreekt.’ Een belangrijke reden om lid te worden van het gilde is nostalgie, vertelt ze, ook al is ze niet gelovig opgevoed. ‘De kerkklok gaf het dagelijkse ritme aan en vertelde ons heel veel. Het was een communicatiemiddel dat we tegenwoordig niet meer als zodanig herkennen. Als je nú wilt weten hoe laat het is, dan wacht je niet tot de kerkklok slaat en kijk je niet naar de kerktoren, maar op je telefoon.’ In een tijd dat gebeurtenissen als begrafenis en huwelijk steeds minder aan de kerk gebonden zijn, wordt het klokgelui dan niet gewoon folklore? Misschien wel, aldus Zwart, maar dat hoeft niet erg te zijn: ‘Het avontuurlijke en spannende hoort er voor mij ook bij. Je krijgt zomaar de sleutel van de kerk en daar stap je in je eentje naar binnen. Of ik neem mijn zoontje mee.’

Kennis doorgeven

De fascinatie van René Oosterhuis voor de huismus zit ’m onder meer in de slimheid van het beestje: ‘De huismus heeft leren foerageren op vetbollen en lijkt bijvoorbeeld te weten welke kat hij al dan niet te vrezen heeft. Ik zie het ook in mijn vangsten terug, met een net tussen bamboestokken. Een koolmees kun je wel drie keer op een dag vangen. Maar huismussen vang ik bijna nooit wéér. Misschien dat ze dit alles ook aan elkaar communiceren, dat zou me niks verbazen als je ziet hoe snel ze soms reageren.’

Een van Oosterhuis’ onderzoeksgebiedjes ligt in de buurtschap Terheijl, boven in Drenthe, bij een biologische fruitboomkwekerij met kleinschalige percelen en meidoornhagen. De huismus floreert hier. Uit de data blijkt dat de mussen in Terheijl vaker broeden en met meer jongen op de voerplek komen. ‘Vermoedelijk is het voedselaanbod voor de jongen – insecten, rupsen – er groter en diverser’, zegt hij. Omgerekend ligt het gemiddeld aantal jongen per paartje in Terheijl op 5,5 per jaar, terwijl bijvoorbeeld Leek blijft steken op 3,2. ‘Dat laatste is kantje boord voor een gezonde populatie. Maar het leuke is: het “overschot” uit Terheijl vult in het nabijgelegen Leek lege plekjes op.’ Ook over de populatie als geheel tekent zich goed nieuws af: deze lijkt na de dramatische neergang nu gestabiliseerd. Op de zandgronden is er zelfs een licht herstel, deels in nieuwe groene woonwijken. Gemeentes zijn volgens Oosterhuis gestopt met het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in plantsoenen. Daarnaast ziet hij een tweedeling in tuinierend Nederland: ‘Enerzijds superstrakke tuinen waar huismussen niks te zoeken hebben, maar ook steeds meer natuurvriendelijke tuinen.’ De huismus heeft als holenbroeder baat bij nestkasten, legt hij uit, en het verwijderen van vogelschroot onder de dakpannen helpt. ‘Bied daarnaast een schuilgelegenheid zoals een ligusterhaag of dichte klimop tegen de schutting. Voedsel kun je bieden door zaden bij te voeren en met inheemse bloeiers waar insecten op afkomen.’

Volksaard en traditie

Ook in Anloo kwam er uiteindelijk beweging in de impasse over het luidmechanisme in de kerktoren. Dat gebeurde in een ‘typisch Drentse’ sfeer, vertelt Albert Hovius: ‘Als we het oneens zijn, dan praten we er maar niet meer over. Er waren geen demonstraties of mensen die elkaar naar de strot vlogen, dat doen wij Drenten niet.’ Er kwam een nieuwe koster die tradities omarmde, herinnert Hovius zich, waarna de sfeer geleidelijk veranderde. ‘Toen vroegen we aan de gemeente: niet te hard, niet ’s nachts, maar laten we het luidmechanisme maar eens installeren en voorzichtig uitproberen: hoe klinkt dat eigenlijk?’ Aan het slaan van de hele en halve uren tussen negen en zes werd destijds, in 2019, geen ruchtbaarheid gegeven. ‘Er kwam geen reactie op van bewoners. Dus kennelijk was het wel goed.’
In coronatijd was het verluiden van de doden soms niet van de lucht, wat toch weer tot tegenstand leidde. ‘Maar dat dooft dan ook wel weer uit’, zegt Hovius laconiek. Hij noemt die volksaard met een woordspeling ‘Drents hervormd’: ‘Wordt er een kind geboren – toch maar laten dopen, want je weet maar nooit. Gaat er iemand dood – toch maar even de dominee bellen, want je weet maar nooit. Maar nee, we gaan natuurlijk nooit naar de kerk.’ Hijzelf overigens ook niet, want Hovius is volstrekt niet religieus. ‘Maar de traditie, daar hecht ik waarde aan.’ Bij die traditie hoort eveneens dat leerlingen van groep 7/8 van de tegenovergelegen openbare basisschool de klok van de Magnuskerk luiden, elke schooldag om 12 uur. Tegen de zoon van gildelid Marijke Zwart, die in groep 6 zit, zei Hovius tijdens het luiden op zaterdagmiddag dat hij het touw maar eens moest vastgrijpen. Zwart: ‘Hij vond het machtig mooi dat hij dit nu al heeft mogen doen. Hij wilde ook graag in de kerk rondkijken. Voor niet-gelovigen is dat een plek waarvan je niet meteen weet hoe je je daar moet gedragen. Ik vind het mooi dat mijn zoon eventjes die vrijheid zocht.’

Hoort erbij

Zo moeten kerkklok en huismus het hebben van geïnteresseerden die hun oor te luisteren leggen. Wanneer Hovius de kerkklok in beweging brengt, voelt hij zich onderdeel van een ‘ketting’, zegt hij: ‘Je staat iets te doen wat duizend jaar geleden ook al iemand stond te doen. Het heeft betrekking op de eeuwigheid.’ René Oosterhuis denkt terug aan hoe hij zelf vroeger ’s ochtends wakker werd met tjilpende mussen in de dakgoot. ‘Een heel gezellig geluid. Het hoort gewoon bij ons straatbeeld.’