Stilte wordt vaak gezien als afwezigheid van geluid. Tjesse Riemersma vraagt zich af of dat de stilte wel genoeg eer aandoet.

Onderweg naar het ‘stilste landschap’ van Nederland draag je in gedachten een decibelmetertje mee. Thuis hoor je nog de tikkende klok, het lage hummen van de koelkast, de blokfluit van de buurvrouw. Zodra de voordeur in het slot valt, denk je: dat scheelt alvast 5 decibel. Op straat klinkt de soms aanzwellende en dan weer uitdovende branding van de ringweg, het buitenaardse polyritme van voetgangersverkeerslichten. Scooters, natuurlijk, altijd scooters. Gelukkig neemt het geraas weer af wanneer je de autodeur dichttrekt. Je denkt: dat is ook zeker weer 15 decibel minder. Dan draai je de motor aan.
Op de Drentse snelweg hoor je door ieder kiertje van de Fiat Panda de regenbui. Wat zal je er eens van maken, 15 decibel? Je bereikt de modderige parkeerplaats en geeft de autosleutel opnieuw een slinger, nu de andere kant op. De motor valt stil. Ook het regenen houdt op. Het metertje zakt nog wat verder omlaag. En na een kleine wandeling naar het bezoekerscentrum zie je het houten bankje met het plakkaat erop:  

Dwingelderveld. Het stilste gebied van Nederland. Aangeboden aan de provincie Drenthe door de Nederlandse Stichting Geluidshinder vanwege het 50-jarig jubileum in 2020.

Je lacht even om de naam: Stichting Geluidshinder. Alsof de leden ieder weekend afspreken om met loeiende bladblazers door woonwijken te trekken. Als je dan plaatsneemt, valt je op hoeveel geluiden ook hier nog zijn. In de verte klinkt het zware gebrom van een trekker. Uit het bezoekerscentrum steekt een aantal roosters, waardoorheen de ventilatie van het gebouw naar buiten wasemt. Auto’s verlaten en bereiken de parkeerplaats. Het decibelmetertje staat nog steeds niet op nul.

De kunststofzolen laten bij iedere stap een klein gekraak ontsnappen. Je eigen voetstappen! Ze vallen ineens op

Je loopt dieper het park in, het veld op, en je denkt gekwaak op te vangen. Kikkers in de winter? Je blijft stilstaan om te achterhalen waar ze zijn en het geluid verdwijnt, om pas weer hoorbaar te worden wanneer je verder loopt. Dan merk je op dat het geluid uit je eigen schoenen komt. De kunststofzolen laten bij iedere stap een klein gekraak ontsnappen. Je eigen voetstappen! Ze vallen ineens op. Die hoor je in de stad niet zo vaak, in ieder geval niet met zoveel helderheid. Je denkt aan de Canadese componist Murray Schafer, die opperde om van het kunnen horen van je eigen voetstappen een universele geluidsstandaard te maken voor menselijke leefomgevingen. Niet veel later loop je naast het grindpad, op het zand, omdat ook je eigen voetstappen te luid zijn geworden.
Daarna haal je de sleutelbos uit het riemlusje van je broek: -3 dB.
Je maakt de klikkende knoopjes van je jas dicht: -2 dB.
Je ademt zo stil mogelijk: -1 dB.
En midden op het Dwingelderveld blijf je dan, uiteindelijk, maar gewoon staan.

Stilte als leegte

Er zit een hele denkwijze verstopt achter het beeld van een decibelmetertje. ‘Rust zoeken’ wordt daarmee synoniem aan ‘het elimineren van geluiden’ – stilte een vorm van leegte. Als je vanuit de stad komt, lijkt dat niet een verkeerde kijk op de zaak. Je laat immers eerst van alles achter. Niet alleen auto’s, scooters en je eigen voetstappen, ook je gedachten probeer je te dimmen. Ondertussen loopt het metertje verder naar beneden.

De puurste stilte vond je in het onderzoek voor dit essay niet op het Dwingelderveld, maar iets verderop in een stiltekamer in ASTRON, het instituut voor radioastronomie. De ruimte is volledig bedekt met puntig schuim, zodat alle echo’s verdwijnen. Alleen als er een groep scholieren door de gang naast de ruimte wordt geleid, komt er wat geluid van buiten de ruimte binnen. Technici gebruiken de ruimte om de sensoren van de grote telescoop te kalibreren; jij mocht wel even komen luisteren naar de stilte.

Je stapte de ruimte in en trok de deur achter je dicht. Je hoorde niets, natuurlijk, en je besefte dat je helemaal niet naar stilte kunt luisteren – er valt niets te beluisteren. Je ledematen werden zwaarder en er bouwde zich een vreemde druk op in je hoofd. Daarna begon het je lichtjes te duizelen, alsof je wagenziek werd. ‘Kijk naar de horizon’, zei je vader dan altijd, wat zoiets betekent als: probeer jezelf te kalibreren. Maar hoewel de hele ruimte was ingericht om te kalibreren, lukte jou dat niet. In de ruimte ontbraken alle kleine reflecties van de wereld die je vertellen waar je je in een ruimte bevindt. Er ontbrak een akoestische horizon.

Je vond een aparte overeenkomst tussen de herrie van de stad en de stilte van de geïsoleerde ruimte: in beide situaties loont het niet om je aandacht te verleggen voorbij je eigen gedachten. In de stad loont het niet om te luisteren, omdat je er motoren en getoeter voor terugkrijgt. Hier in de stilteruimte loont het niet om te luisteren, omdat er niets is om naar te luisteren. De absolute stilte is bijna net zo onaangenaam als de herrie. Beide keren raak je afgesloten van je directe omgeving, opgesloten in een ‘ik’.

Moeten we de stilte van het Dwingelderveld wel opvatten als een leegte? Anders dan in de stilteruimte, is wat je op het Dwingelderveld aantreft niet de afwezigheid van geluid. Je neemt plaats op een dood stuk berkenboom, fluorescerend groen van het korstmos. Een vogeltje schiet weg met een wild flapperend flpflpflpflpflp en volgt dit op met een alarmerend tsiep tsiep. Hij lijkt de andere te willen waarschuwen voor je aanwezigheid. Soortgenoten schieten op uit de heide en luiden ook het alarm.
Je hoort een houtduif, een gans, dan weer een koolmees en een kraai. Je geneert je voor de kinderlijk eenvoudige taal die je tot je beschikking hebt voor de bewoners van het Dwingelderveld. Je kunt de artiesten en titels van honderden liedjes opnoemen na slechts twee maten muziek, maar hier blijven de componisten verstopt achter jouw elementaire biologische taxonomie. Het klinkt alsof je wordt uitgelachen door de eenden – maar welke soort precies? Een roofvogel vliegt even later roepend bij je vandaan; een sperwer misschien, of een havik?
De wind ruist door een struikje.
Natuurvorser John Muir kon aan het ruisen van de wind horen welke soort naaldbomen er in zijn omgeving stonden – langere naalden maken een lager geruis. Zelf kom je niet verder dan ‘een struikje’. Uit foto’s op het internet maak je op dat het groene plukje een jeneverbesstruik is.

In ‘Een korte geschiedenis van het stilzwijgen’ inventariseert Rebecca Solnit de vele manieren waarop vrouwen hun stem kan worden ontnomen. In dit indringende essay over politiek zwijgen – dat meer ruimte verdient dan het hier krijgt – maakt Solnit onderscheid tussen twee vormen van stilte. Het gebrek aan politieke zeggenschap noemt ze ‘zwijgen’. ‘Zwijgen is de oceaan van het ongezegde, het onuitspreekbare, het verdrongene, het uitgewiste en van dat wat niet wordt gehoord.’ Daartegenover zet ze ‘stilte’, die juist wordt gewenst. Ze schrijft: ‘De rust van een stille plek, van het stilleggen van je hoofd, van een toevluchtsoord zonder woorden of gedoe, klinkt hetzelfde als het zwijgen vanwege intimidatie of onderdrukking, maar is in fysiek en politiek opzicht iets heel anders.’
Het Dwingelderveld hoort ogenschijnlijk thuis in de tweede categorie. Dit is de plek waar het decibelmetertje op zijn laagst staat. Dit is een plek ‘zónder woorden of gedoe’. Dit is de afwezigheid, de leegte. Toch kun je niet aan de indruk ontsnappen dat de idee van stilte als een afwezigheid net zo goed een vorm van politiek ‘zwijgen’ is. Insectensterfte, verzuring van de heide, teruglopende vogelpopulaties: in het licht van zulke constateringen is het niet zo onschuldig om een plek zonder menselijke geluiden ‘stil’ te noemen. De stilte van de heide is immers geen leegte, is niet het geluid van een terra nullius. De heide is meer dan een ‘toevluchtsoord zonder woorden of gedoe’. Er is heus wel gedoe, alleen begrijp jij niet waarover. Er worden genoeg woorden gewisseld, alleen niet in een taal die jij spreekt. De wind, de vogels, de ruisende jeneverstruik: zijn zij inmiddels niet ook onderdeel van ‘de oceaan van het onuitspreekbare, het verdrongene, het uitgewiste en van dat wat niet wordt gehoord’? In de eerste plaats omdat hun stemmen steeds meer verdwijnen achter een waas van vliegtuigen, bladblazers en auto’s, en in de tweede plaats omdat het je ontbreekt aan manieren om naar ze te luisteren. Voor jou is een ruisend bosje helaas maar een ruisend bosje.
De stilte van het Dwingelderveld is meer dan de afwezigheid van lawaai. Wat maakt het Dwingelderveld zo aangenaam? Waarom rijd je liever deze kant op dan dat je thuis een paar geluidswerende oordopjes indoet?

De aanwezigheid van alles

‘Stilte is niet de afwezigheid van geluid, maar de aanwezigheid van alles’, schrijft de Amerikaanse akoestische ecoloog Gordon Hempton. Je gooit zijn oneliner er al een paar jaar in als ‘stilte’ ter sprake komt, zonder er al te lang bij na te denken. Met zijn draagbare opnameapparatuur registreerde Hempton wereldwijd het geluid in allerlei natuurreservaten. Hij leverde opnames aan filmproducties en musea, of bundelde ze in albums. Helaas telt zijn jarenlange ervaring op tot een weinig hoopgevende conclusie. Echte, natuurlijke stilte, zegt Hempton, is bijna nergens op aarde nog te vinden. Zelfs op de meest afgelegen plekjes hoort hij nog vliegtuigen, jeeps of kettingzagen. In minder dan een uur tijd is er al van alles over het park gevlogen. Twee helikopters, een aantal pleziervluchten en meerdere commerciële vluchten. De FR451 van Ryanair, vanuit Krakau op weg naar Newcastle. Vliegtuigen van Sichuan Airlines en Airseven. Na drie vluchten houd je op de vliegtuigkaart te raadplegen.

Is de lucht even rustig, dan past bijna het hele park tegelijk in je oorschelp. De blaffende hond van het woonhuis aan de rand van het park is nog steeds aanwezig. Zo ook de vogels en de voetstappen van wandelaars verderop. Ieder geluid heeft definitie, niets vecht om aandacht. ‘Stilte lijkt overal muziek van te maken’, schrijft Hempton in One square inch of silence. ‘Simpelweg door individuele geluiden te isoleren. Dat geeft de geluiden tijd om temporele verbanden aan te gaan. Muziek bestaat uit rusten en noten. Zachte momenten en zinderende momenten, stilte en geluid.’
Je vervolgt het rondje langs de vogelkijkhut, waar je het stilstaande water zacht hoort ademen en een piepklein vogeltje het geluid maakt van twee magneetjes die op elkaar klappen. Trrtrrtrr. De mogelijkheid om subtiele geluiden op te pikken heeft op dieren een geruststellende werking, schrijft Hempton. In een kalme omgeving zul je ook een roofdier op tijd in de smiezen krijgen. En hoewel je nog nooit in je leven inzat over een roofdier, lijken de kleine geluidjes ook ergens in het oudste deel van je brein effect te sorteren. Je bent zeldzaam kalm, gedachteloos. Misschien komt het gehaaste gevoel van de stad wel deels door de deken van ruis die over al deze kleine, geruststellende geluiden wordt getrokken.
Maar hoewel je hier meer hoort dan thuis, winnen de woorden van Hempton niet meteen aan betekenis. De aanwezigheid van álles? Dat lijkt je stug. Is niet juist het punt van een stille omgeving dat sommige dingen er afwezig zijn? Hemptons woorden zijn te oppervlakkig: ze neigen naar een holisme waarbij je je niet op je gemak voelt. Je ziet graag hoe dingen samenvallen, maar niet als dat optelt tot een eenheid die het hele universum insnoert. Als de stilteruimte je opsluit in een ‘ik’, dan wil Hempton ons onderdeel maken van een gigantisch ‘wij’. Van het eerste voornaamwoord word je benauwd, maar dat van Hempton zit je dan weer als een slobberige trui.

Zodra de zon is verdwenen en je de natte drekpoelen nog amper kunt ontwaren, hoor je in de verte een winkelkar over de kiezelstenen jouw kant op ratelen. Op het uitgeklapte tafeltje onder het hendel moet een krat met lege bierflesjes staan te rinkelen. Het geluid komt dichterbij, zwelt aan, en strekt zich uit over alle frequenties. Dan zie je boven de bomen een brede streep ganzen op je afkomen, luid kletsend, ze vliegen laag, maken aanstalten om achter je te landen, en hun wapperende vleugels klinken als kinderfietsjes die nodig opnieuw in het vet moeten. Het crescendo van de ganzen blaast alle lucht uit je geest. Even ben je kwijt waar in dit geheel jijzelf je ook maar weer bevindt. Het is niet alsof je oplost in een ‘wij’, maar de ‘ik’ ben je net zo goed even kwijt. Je voelt je aangesproken door de ganzen, in de tweede persoon, maar wat ze je precies zeggen is nog de vraag. Voor nu kun je het wellicht hier op houden: stilte is niet de afwezigheid van geluid, niet de aanwezigheid van alles. Stilte is waar het loont om aandacht te hebben voor je omgeving, om het kleinste beetje buiten je huid te treden.