Wie aan het Waddengebied denkt, ziet vaak leegte en stilte voor zich. Misschien met daarin wat vogels en verdwaalde bootjes en natuurlijk de veerboten. Althans, ik groeide op in Dokkum – ‘de stad van het Wad’ – met dát beeld. Schoolreisjes naar Ameland, wandelingen langs de dijk en op bezoek bij familie die daar vlakbij woonde. Het Waddengebied was een vertrouwd landschap en een plek om tot rust te komen. Een natuurgebied, amper aangeraakt door mensenhanden.
Pas later, en vooral tijdens mijn studie Landschapsgeschiedenis in Groningen, begon dat beeld te kantelen. Het Waddengebied is niet alleen natuur, maar ook cúltuur: eeuwenlang is het doorkruist door vissers, bevaren door schippers, bewoond, benut en gevormd. Het landschap zit vol verhalen, alleen zijn de sporen daarvan soms bijna verdwenen. Vooral één soort erfgoed wekte mijn interesse: het klein maritiem erfgoed. Houten zeekapen, bakens, reddingshuisjes en boeien. Ooit waren dat belangrijke herkenningspunten in dit ‘lege’ landschap. Nu zijn ze bijna allemaal verdwenen.
Oriënteren
Mijn masterscriptie voor Heritage Studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam draaide om precies dat verdwijnen. Want wat gebeurt er met een landschap als zulke ‘kleine objecten’ er niet meer zijn? Wat betekent het voor onze beleving en voor de identiteit van het Wad? In de middeleeuwen vormden de Wadden een dynamisch en gevaarlijk vaargebied. Het veranderde voortdurend, geulen verschoven, zandbanken ontstonden of verdwenen. Zonder moderne hulpmiddelen was navigatie een kwestie van ervaring en vaardigheid. De zeevaarders, vissers en eilandbewoners leerden de grillige waterwegen en de getijdenstromen te doorgronden. Kennis van het landschap en het water was van levensbelang. Toch waren houten bakens, palen met schermen, vuurtorens en andere markeringen onmisbaar om de veilige routes aan te geven. In het water lagen tonnen en boeien om de veilige vaarwegen te markeren. Op afgelegen zandplaten werden reddingshuisjes gebouwd, zodat gestrande zeelieden een plek hadden om te schuilen. Deze objecten waren opvallend – logisch ook, want dat was precies hun functie in het vlakke, lege landschap. Ze markeerden niet alleen diverse routes, maar gaven ook betekenis aan plekken. Voor vissers, voor eilanders en voor voorbijgangers die zich op die manier konden oriënteren.
Minder aandacht
Met de komst van satellietnavigatie in de jaren zestig raakten de zeekapen hun functie kwijt. Onderhoud was te duur voor constructies die geen functie meer hadden, waardoor behoud zinloos leek. En belangrijker nog: ze vielen buiten de criteria van de Monumentenwet van 1961. Die wet beschermde alleen gebouwen ouder dan vijftig jaar. Veel bakens waren jonger, of regelmatig vervangen. En dus verdwenen ze langzaam uit het landschap, soms werden ze nog verkocht als oud ijzer.
‘Als herkenningspunten verdwijnen, verandert onze beleving van de plek’
De verdwijning van klein maritiem erfgoed zoals de zeekapen zegt iets over hoe we als samenleving met het landschap omgaan. In de jaren zeventig was er volop aandacht voor modernisering: schaalvergroting, gaswinning, inpoldering. Zelfs het Wad werd niet gespaard. Er lagen plannen klaar om de Waddenzee gedeeltelijk droog te leggen voor landbouw. Tegelijkertijd kreeg de natuur meer bescherming: in 1970 werd het Wad aangewezen als natuurreservaat. Maar voor het culturele landschap, en al helemaal voor de kleine maritieme overblijfselen, was er minder aandacht. Er was slechts weinig protest tegen. In het Friesch Dagblad verscheen een artikel van Egge Knol over het belang van klein maritiem erfgoed voor de identiteit van het Wad, en er waren lokale pogingen tot behoud. De ijzeren zeekaap op Rottumeroog werd daardoor uiteindelijk alsnog een rijksmonument. Een reddingshuisje op Terschelling werd in 1999 op initiatief van bewoners herbouwd. Veel was echter al verloren gegaan.
Beleving
Dat dit erfgoed zo weinig erkenning kreeg, heeft te maken met hoe erfgoed in die tijd vooral werd gezien: als groot, oud en gemaakt van steen. Objecten zoals kastelen, kerken en stadspoorten. Pas later ontstond er meer aandacht voor industrieel erfgoed en infrastructuur. Tegen die tijd was een groot deel van het klein maritiem erfgoed in het Waddengebied al verdwenen. Toch is het de moeite waard om stil te staan bij dat verlies. In mijn scriptie keek ik naar de rol die zulke objecten spelen in hoe we een landschap ervaren, oftewel wat voor effect ze hebben op de landschapsidentiteit; het idee dat plekken niet alleen uit ruimte en vorm bestaan, maar ook uit betekenis, herinnering en gevoel.
Juist in een open landschap als het Wad valt elk object op. Een baken of huisje is daar niet zomaar een ding, maar een oriëntatiepunt. Voor zeelieden, voor bewoners, voor iedereen die zich in dat landschap begeeft. Als zulke herkenningspunten verdwijnen, verandert onze beleving van de plek. Niet alleen in praktische zin, maar ook in hoe we het landschap begrijpen en herinneren. Het Wad lijkt namelijk misschien leeg, maar wie beter kijkt, ziet dat er meer is. Sporen van gebruik, van oriëntatiepunten, van samenwerking tussen mens en omgeving. Het landschap vertelt niet alleen een natuurlijk, maar ook een cultureel verhaal. Mijn scriptie was geen pleidooi om alle verdwenen kapen te herbouwen. Ik wilde laten zien dat ook ogenschijnlijk eenvoudige objecten deel uitmaken van onze erfgoedgeschiedenis. Erfgoed bestaat niet alleen uit kerken of monumenten, maar ook uit houten bakens op een zandplaat. Zulke objecten zeggen iets over hoe we het landschap gebruiken, begrijpen en waarderen.
Verwevenheid
We zijn geneigd om het landschap als ‘natuur’ te zien, los van onszelf. Maar in het Waddengebied lopen menselijk ingrijpen en natuurlijke processen al eeuwen in elkaar over. De bakens, kapen en reddingshuisjes herinneren aan die verwevenheid. Veel is inmiddels verdwenen, maar dat betekent niet dat het vergeten hoeft te worden. In archieven, foto’s en herinneringen is nog genoeg terug te vinden. Hopelijk helpt meer aandacht voor dit type erfgoed om er ook in de toekomst ruimte aan te geven. Zowel in beleid als in hoe we naar het landschap kijken.

Eke de Vries
Woonplaats Amsterdam
Geboortedatum 21 december 1998
Studierichting Landschapsgeschiedenis en Heritage Studies
Waarom voor deze studie gekozen Tijdens mijn bachelorstudie volgde ik de minor Erfgoed en Ruimte, met daarbij ook een vak over het landschap. Ik vond het interessant om door een historische bril naar het landschap te leren kijken. Bijna alles om ons heen heeft meerdere lagen van betekenis. Ik wilde me daarin verdiepen en me inzetten om zo veel mogelijk van de cultuurhistorie en het erfgoed te behouden.
Ik ben het liefste bezig met een bijdrage te leveren aan het behoud van het cultuurlandschap. Ik bied opdrachtgevers een overzicht van de cultuurhistorische elementen in hun gebied en adviseer over hoe ze die het beste kunnen behouden of integreren in hun plannen.
