Na de oorlog woonden wij - vader, moeder en vijf kinderen - in Velsen-Noord, dicht bij de Hoogovens. Mijn moeder kocht altijd de toen bekende Hooimeijer-beschuit waarin plakplaatjes van schepen waren bijgesloten. Die plaatjes kon je inplakken in het boek 'Het zeegat uit', geschreven en getekend door Frans Naerebout. Ik was toen ongeveer een jaar of tien en een verwoed verzamelaar van die plaatjes.

Van één afbeelding was ik bijzonder onder de indruk. Het was de reddingboot Neeltje Jacoba van de toenmalige N.Z.H.R.M. (Noord en Zuidhollandse Reddingmaatschappij). Zo’n kleine boot die onder de meest bedreigende weersomstandigheden een kolkende Noordzee opgaat, dat sprak kennelijk nogal tot mijn verbeelding. Het boek ben ik kwijtgeraakt. Maar al weer een aantal jaren geleden bezocht ik een boekenmarkt op de Vismarkt in Groningen. Is het toeval of leidde een goede geest mij naar de kraam waar ik dit voorwerp van jeugdsentiment terugvond? Het boek was helemaal gaaf. Alle plaatjes aanwezig. Geluk bestaat!

Hennep en huiden

Nu de haven van Harlingen. Van der Aa vertelt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland uit 1844 onder meer het volgende. Harlingen, voor de Friezen Harns, drijft handel op Noorwegen en de Oostzee waar hout, granen, teer, pek en hennep vandaan komen. Naar Engeland wordt in die jaren zeven miljoen Nederlandse ponden boter verscheept. Verder kaas, vlas en huiden. Ingevoerd vanuit Engeland worden steenkool, krijt, aardewerk en klipzout (steenzout).
Vanuit Harlingen vertrokken vissers naar Groenland en de Straat Davis tussen Groenland en Canada. Er is zelfs een Harlinger traankokerij op Spitsbergen geweest. De bedrijvigheid van Harlingen rond 1844 blijkt uit de aanwezigheid van negen houtzaagmolens, steenbakkerijen langs de Franeker Trekvaart, jeneverstokerijen, zoutketen, zeepziederijen en twee ankersmederijen waarvan één wiens grote hamer door een paard in beweging werd gebracht. Er waren zeven kofschiprederijen en vijftien kofschepen in de vaart.

Nieuwe havenkom

Harlingen moest het tot in de negentiende eeuw stellen met de Noorderhaven (gegraven in 1578) en de Zuiderhaven (gegraven in 1600). In de loop der jaren zijn daar de Nieuwe Willemshaven (1877), de Voorhaven (1912), de Vissershaven en de Industriehaven bijgekomen. Op 9 mei 2003 is bij de Industriehaven de bestaande zeedijk doorgestoken voor een uitbreiding met vijftig hectare. De nieuwe havenkom voegt tien hectare toe aan de bestaande haven.
Het gaat ook goed met de visafslag Insula van Harlingen. In 2001 werd een omzet gehaald van 48 miljoen euro. Harlingen was daarmee qua omzet de derde visafslag van Nederland. Er werden veertien miljoen kilo vis en 1,3 miljoen kilo garnalen aangevoerd. Veel kotters van de Urkervloot lossen hier hun vracht. Het drukst is het vlak voor het weekeinde op vrijdag- en zaterdagavond wanneer de boomkorvissers binnenlopen (’s zondags gaan ze naar de kerk in Urk). De vis wordt dan in de
koelcellen opgeslagen en ’s maandags geveild.

Bij binnenkomst per auto in Harlingen zie je langs de oevers van de Franeker Trekvaart al het begin van wat er komen gaat in de havens: zeilboten, sleepboten en schepen van de bruine chartervloot (de grote twee- of driemasters met
bruin geteerde zeilen). Er heerst al bedrijvigheid op de schepen, want het vaarseizoen voor de recreatie is weer op gang gekomen.
Toen ik tegen de voorlichter van de Gemeente Harlingen, Sjoerd Brandsma, zei: ‘Goh, ik heb wel dertig tot vijftig schepen van de bruine vloot zien liggen in de havens,’ antwoordde hij: ‘We hebben zeventig vaste ligplaatsen voor deze schepen. Meer zou niet verantwoord zijn’. Door als thuishaven te fungeren voor deze zeilschepen, is Harlingen een buitengewoon levendige havenstad geworden. Samen met de veerdienst naar Terschelling en Vlieland en vissersschepen en de vrachtvaart.

Roeivereniging

Alles ademt een frisse sfeer in Harlingen. De straten, de stegen en de verzorgde monumentale pakhuizen. Het is een lust om hier rond te lopen. In de Voorhaven naast de steiger van de veerboot ligt een tiental zeilschepen. Een baggeraar schept met een grijper bodemslib uit de haven. Overal klinkt getik van hamers op de dekken. Het schilderwerk moet klaar voor het seizoen echt begint. Op de wal vernist een vrouw de raampjes van een koekoek. Een witte Dalmatiër blaft plichtmatig om vreemd volk van het schip te houden. Op de Grote Bredeplaats, die uitkomt op de havens, zitten in de maartzon de terrassen al aardig vol.
Wat hangt er in de lucht boven Harlingen dat het zo fris, vrij en vriendelijk overkomt? De gele stenen van de (pak)huizen lijken de kleur van de zandplaten van het wad op te roepen. De beide negentiende-eeuwse schilders J. en J.H.Weissenbruch zouden hier graag vertoefd hebben. Namen van pakhuizen laten de landen en streken zien waarmee handel werd gedreven: Polen, Java en Bordeaux. De circa vijfhonderd monumenten geven aan dat dit voormalige vestingstadje een rijk verleden heeft gehad.
De Zuiderhaven, nu ligplaats voor wat vissers, bruine vlootschepen en een roeivereniging, ontving in 1644 de schepen van de admiraliteit. Deze was eerst in Dokkum gevestigd. Bij de St. Michaëlkerk staat gastvrij een deur open. Roeiers van de roeivereniging oefenen vermoedelijk voor de Harlingen-Terschellingrace. Hier vlakbij in de Vijverstraat is een fraaie gevelsteen uit 1697 te zien met de afbeelding van een kofschip. Niet ver, op loopafstand van de Nieuwe Willemshaven, staat op de dijk De Stenen Man. Dit monument werd opgericht in 1576 en vernieuwd in 1774 en 1899. Het is een eerbetoon aan de Spaanse stadhouder Caspar de Robles, die na de
Allerheiligenvloed van 1570 krachtig optrad om de dijken te verhogen. Ik sluit mij aan bij wat in de Encyclopedie van Friesland van J.H. Brouwer staat: ‘Harlingen is een zeer mooie havenstad met geheel eigen karakter’.

Trefwoorden