Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. In dat opzicht moeten de Veenkoloniën oppassen. Jongeren dreigen weg te trekken wegens gebrek aan werk en andere mogelijkheden.

Zuidbroek is een prima dorp om te wonen, vindt de vijftienjarige Krista Spreen. ’t Is een klein dorp met, gokje van Krista, zo’n drieduizend inwoners. Een paar winkels en veel vrienden: heel gezellig allemaal. Ze woont met haar ouders en twee zussen aan ’t kanaal, waarin hun bootje dobbert. Kortom: leuk wonen. Al wil ze er niet blijven. Maar dat heeft niets met Zuidbroek te maken. Kijk, ze wil natuurlijk niet altijd zo dicht op haar ouders blijven wonen.
Een enkele keer loopt ze tegen vooroordelen op, afgelopen zomer nog, toen ze tijdens haar vakantie in Duitsland door jongeren uit de Randstad aangesproken werd op haar accent. ‘Ik verdedig me dan wel, maar ik vind het niet eens echt vervelend. De meesten denken dat we een stelletje boeren zijn. Natuurlijk is niet iedereen hier zo.’
Ze gelooft niet dat het gebied waar ze woont een beperkende factor is voor een mogelijke baan. Psycholoog wil ze worden, en het maakt haar niet zoveel uit of dat nu in de omgeving van Zuidbroek is of in Groningen-Stad. Want hier in de buurt blijven wonen en werken wil ze toch het liefst. ‘Hoewel ik de rest van het land niet goed ken. Ik weet niet hoe het is om daar te wonen. Ik ben bijvoorbeeld nog nooit in Amsterdam geweest.’ Uiteindelijk maakt het volgens haar toch niet zoveel uit of ze de opleiding nu in Groningen of ergens anders doet.

De stad? Veel te druk.

Jeroen Pol woont sinds zijn geboorte zeventien jaar geleden in het hele kleine dorpje met hooguit veertig huizen: Eexterzandvoort. Hij kan het dorpje in één woord omschrijven: rustig. Geen winkels, geen politie, alleen een dorpshuis. Maar daar komt hij nooit. Met zijn familie woont hij in een boerderij waar ze zeven paarden houden, zijn grote hobby. Het leukste is dat er alles kan, hij hoeft met buren geen rekening te houden. De stad trekt hem niet: veel te druk. Zijn vrienden wonen wel allemaal ergens anders, maar zijn scooter brengt hem overal.
Ook hij wordt wel voor ‘boer’ uitgemaakt maar hij relativeert meteen: ‘Ze hebben gewoon nog nooit van Eexterzandvoort gehoord. Trouwens, steeds meer mensen uit het Westen trekken hierheen, voor de rust. Dan is het hier opeens wel mooi. Wel raar eigenlijk.’
Jeroen wil advocaat worden en hij weet eigenlijk nu al dat het geen pré is om uit de Veenkoloniën te komen. ‘Als ze kunnen kiezen tussen mij en iemand uit Maastricht, nemen ze hem: een vlotte babbel. Terwijl het hier stijve boeren zijn. Ja, mensen zullen me aanspreken op waar ik vandaan kom.’ Toch denkt hij wel in dit gebied te blijven wonen en werken. ‘In de Randstad is veel meer concurrentie. En hier ken ik alles.’ Een enkele keer gaat hij wel eens een weekendje naar Amsterdam. Na een paar dagen is hij dan altijd weer blij terug te zijn in Eexterzandvoort: terug naar de rust, heerlijk. Zijn toekomst ligt hier: hij hoopt op een goede baan, een redelijk inkomen, een mooi boerderijtje waar hij zijn paardenhobby met werken kan combineren. Dat hoeft dan niet per se Eexterzandvoort te zijn: in de buurt mag ook.

Saai, saai, saai

Joke Vos (18) steekt haar mening niet onder stoelen of banken: ‘Wildervank is saai, saai, saai.’ Een acht kilometer lang dorp waar niets te beleven is. Er is wel van alles, maar er valt niets te beleven. Zodra ze haar vwo-diploma heeft is ze hier weg, gaat ze studeren in Groningen-Stad. Want eerlijk is eerlijk: de Groningse mentaliteit bevalt haar wel.
Tien jaar woont ze nu in Wildervank, een echt typisch lintdorp. ‘Iedereen kent elkaar en let op elkaar. Niet dat ik iedereen ken, hoor, maar het is hier echt Oost-Gronings. Mensen interesseren zich niet voor elkaar, zijn met zichzelf bezig. Zo ben ik zelf soms ook, het maakt mij ook niet uit of iemand een nieuwe tuin heeft.’
Persoonlijk is ze er nog nooit op aangesproken dat ze uit een ‘achtergebleven rimboe’ komt, maar ze weet goed wat er op het plakkertje staat: domme boer. ‘Ik kan meteen naar hún opleiding vragen, want meestal kan ik, met vwo, ze er wel op pakken. Maar ach, ik laat het ook maar gewoon.’
Over Wildervank weet ze weinig goeds: driewerf niks. ‘Niks te doen, overal ver vanaf. Zelf heb ik hier ook wel het gevoel midden in de rimboe te zitten. Alles is er wel hoor: een sportvereniging, een supermarkt, een discotheek. Maar ’t is zo ingedut, het leeft gewoon niet.’ Ideeën hoe dat zou kunnen veranderen, heeft ze helaas ook niet. ‘Ik denk niet dat je het hier echt kunt veranderen.’
Straks wil ze gaan studeren, maar niet in de Randstad: ‘Dat is dan misschien ook wel weer een vooroordeel, maar ik vind ze daar zo ontzettend overdreven en arrogant. Ik zou daar absoluut niet heen willen.’ Groningen-Stad dus, een studie Engels om daarna het onderwijs in te gaan. Lesgeven op haar school in Veendam bijvoorbeeld. Daar zou ze ook wel willen wonen. Maar Wildervank? Nooit.

Kakkers uit ’t Westen

Hans Baron (17) kan zijn ‘Emmercompas’ in één woord beschrijven: langgerekt. Hij woont er al zestien jaar; z’n eerste levensjaar bracht hij in Nieuw-Amsterdam door. Een buitenstaander denkt dat er niet veel te doen is in Emmercompascuum, maar dat valt alleszins mee. De voetbalvereniging bijvoorbeeld, die is erg belangrijk. Alle jongens uit het dorp zitten er op, hij ook, al een jaar of tien. En sinds een jaar of zo is er nu ook weer een damesteam, hoewel hij daar verder niks mee te maken heeft. Emmer-Compascuum is eigenlijk wel prima. Hij houdt van de ruimte, hij houdt van de gemoedelijkheid. Iedereen groet elkaar op straat. Dat is in Emmen wel anders. Daar wonen? Alsjeblieft niet. De grote steden trekken hem helemaal niet: ‘Steden als Amsterdam en Rotterdam zijn wel mooi, maar voor een dag. Veel te druk op straat. Ik wil proberen bij de Landmacht te komen en dan zal ik hier wel vandaan moeten. Maar dan probeer ik wel hier weer terug te komen.’
Ze lachen er wel eens om, hoe hij praat, zijn accent. Vooral die kakkers uit ’t Westen doen dat. Zij uit het dorp gaan niet met die lui om. In ’t dorp wordt wel eens van iemand gezegd: díe zal wel weggaan. Hij ergert zich eraan. ‘Alsof ze ’t evangelie brengen. Ze denken dat ze verschil zien tussen zichzelf en een ander. Mooi niet dus.’
De plannen voor de Veenkoloniën maken hem niet warm of koud. ‘We hebben het er thuis nooit over. Ik merk er niks van dat we achtergesteld zouden zijn. De plannen gaan wat langs me heen. Ik zie niet zo goed waar de verbetering zou moeten zitten. Er zouden misschien meer bedrijven moeten komen die aanspreken: elektronica, of iets in de advocatensfeer.’
Van hem hoeft zijn Emmercompas niet zonodig te veranderen. ’t Is wel best zo.

De auteur is freelance journaliste.

Trefwoorden