Verenigingen kampen met teruglopende ledentallen. Hoewel daar op een feestelijke dag in het Friese Eastermar niets van te merken is.

In Eastermar is het feest. Op de kermis botsen de botsauto’s, maken kinderen aan elastieken enorme trampolinesprongen. Op de Elte Martens Beimastrjitte slentert een menigte langs de kraampjes met worst, wafels en broodjes warm vlees. Er zijn stands met streekproducten, sieraden en accessoires voor in huis, bordjes en kussens met ‘Home’ en ‘Love’ erop. Overal hangen vlaggetjes, overal klinkt muziek, de meeste Nederlandstalig. Er is een dweilorkest uit Drachten.
Op het centrale pleintje is de paardenmarkt gaande. Gehinnik, strobalen, de geur van paardenpoep en gebakken vis. Ondanks het vroege uur – het is zaterdagochtend half twaalf – is iedereen op het terras van Eetcafé ’t Breed aan het bier. Uit de speakers komt René Froger en daarna André Hazes junior. Het is gezellig. Uit de hele omgeving zijn mensen naar het dorp aan het Burgumer Mar (Bergumermeer) toegekomen.
Achter een tafel met een kleedje en een fles berenburg erop zitten Jan Atsma en zijn volwassen kleinzoon. Atsma senior – zwart pak, klompen – is sinds 1976 marktmeester van de paardenmarkt. Dit jaar zwaait hij af. Al die jaren meegemaakt, al die paarden. Het is een kwestie van in de gaten houden, kijken of alles goed gaat. ‘Je hebt met levende have te maken.’

Friese paradox

Wat ik vandaag in Eastermar (Oostermeer) meemaak, is een demonstratie van mienskip, de veelbezongen gemeenschapszin in Friese dorpen. Mensen knappen daar enorm van op. De laatste tijd staat de ‘Friese paradox’ in de belangstelling: Friesland is niet de rijkste provincie van het land, maar volgens vergelijkend welzijnsonderzoek zijn de inwoners er wel relatief gelukkig.
In Eastermar horen de mensen bij elkaar. Het is het dorp van supermodel Doutzen Kroes en van de PostcodeKanjer, de miljoenenprijs die straten splitst in winnaars en verliezers, maar Eastermar niet wist te verdelen. Jan Atsma vouwt de handen samen. ‘Dat is de mentaliteit: met elkaar.’ Hier weet iedereen wie je bent. Je komt elkaar tegen op de voetbalclub, in de kerk, bij de tennisvereniging, de zangvereniging, de ondernemersvereniging of een van de vele buurtverenigingen, op trouwlocatie De Hege Stins en tot slot bij uitvaartvereniging De Laatste Eer.
Bij de kraam van coöperatie Enerzjyk Eastermar in de Teye Tolstraat spreek ik Jan Willem Sietsma, drijvende kracht achter veel van het sociale leven in Eastermar. Sietsma, met sportieve pet en poloshirt, zit behalve bij de dorpscoöperatie ook bij de voetbalclub, bij de kerk, de buurtvereniging, de korfbalvereniging en nog een andere voetbalclub. Hij is directielid van een internationaal IT-bedrijf en gemeenteraadslid voor het CDA in Tietjerksteradeel.

Het jaarlijkse dorpsfeest is een hoogtepunt in het dorpsleven, ‘op en top gemeenschap’, zegt Sietsma. Gisterochtend is het begonnen met koffie voor de ouderen en de spelletjesochtend voor kinderen van de basisschool. ’s Middags was er touwtrekken voor de buurtverenigingen, ’s avonds livemuziek in de feesttent. Sietsma won de playbackshow met zijn oude buurt. Vandaag is de braderie en zo om drie uur de sigarenrookwedstrijd. Tussendoor brengt de CDA’er zijn dochter naar een fierljepwedstrijd in Buitenpost.
‘Ik geloof heilig in de coöperatieve samenleving’, zegt hij, bijna ten overvloede. Mensen om hem heen vragen hem weleens waarom hij naast zijn drukke baan zoveel tijd steekt in de coöperatie en de lokale politiek. Dan kan hij wijzen op de monitoring door de coöperatie en het Fries Sociaal Planbureau van het welzijn in Eastermar, die geprint aan de kraam hangt. De dorpsbewoners geven in meerderheid aan zich gezond te voelen, niet eenzaam te zijn en genoeg tijd te hebben voor hobby’s en ontspanning.
Sietsma vertelt over de collectieve zonnepanelen in Eastermar en het voornemen om in 2030 energieneutraal te zijn, hoi en hai zeggend tegen de voorbijgangers, die hij bijna allemaal kent. Eastermar is een van de negen ‘bloeizones’, de mooiste bloemen in het Friese geluksboeket. In de Teye Tolstraat worden paarden in wagens geladen. Het waait. Om de hoek bij de doorgaande weg, in een voortuin, zingt shantykoor De Brêgesjongers. Daar komt het dweilorkest uit Drachten aan, om zo meteen spontaan een nummertje mee te blazen. Het kan niet op vandaag.

‘Hoe definieer jij leefbaar?’

Het verenigingsleven is het cement van de mienskip, zo kun je lezen in een publicatie van het Fries Sociaal Planbureau in het blad Sociale Vraagstukken. Maar dat verenigingsleven brokkelt af, constateert het FSP naar aanleiding van een enquête. Het ledenaantal van gezelligheids- en sportclubs, culturele verenigingen en dorpsverenigingen slinkt, net als het aantal actieve vrijwilligers. Daarom doet het FSP suggesties voor een ‘toekomstbestendig verenigingsleven’, in het belang van ‘betere leefbaarheid en participatie’.
Wie naar het dorpsfeest in Eastermar is geweest, leest de enquêteresultaten en de aanbevelingen met verbazing. Zo’n jaarlijks hoogtepunt is misschien niet representatief voor de rest van het jaar, maar toch: meer mienskip dan in Eastermar is moeilijk voorstelbaar (noch wenselijk, zou ik bijna toevoegen). Hoeveel meer participatie hebben Friese dorpen nodig? Hoe leefbaar moet het worden?

Een paar weken na het feest heb ik een videogesprek met onderzoekers Jesse David Marinus en Truus de Witte van het FSP. Marinus schreef mee aan het rapport over het verenigingsleven De Witte houdt zich met leefbaarheid bezig, met de vraag: wat maakt een omgeving leefbaar, en voor wie?
Friesland lijkt al leefbaar genoeg, maar, zegt De Witte, het gaat er maar net om hoe je ‘leefbaar’ definieert. ‘Wij verstaan onder leefbaarheid dat het ergens prettig leven, wonen, werken en recreëren is. Dat is subjectief: wat voor de één leefbaar is, is voor de ander een verschrikking. Mensen met een jong gezin hebben totaal andere behoeftes dan hun oudere stad- of dorpsgenoten. “Leefbaar” is de start van een gesprek.’
‘Ouderen hebben bijvoorbeeld behoefte aan een huisarts, dorpshuis en pinautomaat in de buurt,’ zegt Marinus, ‘35- tot 49-jarigen hechten aan de aanwezigheid van sportverenigingen of een sportschool.’

Doelstelling van het FSP is een zo gelukkig mogelijk Friesland. Dat wil niet zeggen dat je iedereen tevreden kunt stellen, zegt Marinus. Dorpsbewoners waarderen andere kwaliteiten van leven dan stadsbewoners. Een andere vraag is, zegt De Witte, of geluk betekent dat je altijd honderd procent tevreden moet zijn.
Het geluk zit voor een groot deel in het gevoel dat je ergens op je plek bent. ‘De Friezen hebben een relatief sterke identificatie met: wij zijn Friezen’, zegt Marinus. ‘Met de taal, het landschap, dat wij voor elkaar klaarstaan. Dat je boodschappen voor de buurvrouw doet als die is gevallen. Omzien naar elkaar.’ Als je elkaar kent van de vereniging, is het makkelijker om elkaar ook voor andere klusjes te vragen. ‘Je voelt je verbonden.’
In een eerder gesprek vergeleek Marinus Eastermar, inderdaad op en top gemeenschap, met het stillere, meer ingetogen Sumar, vijf kilometer naar het westen gelegen, onder Burgum. Voor Eastermarder begrippen is Sumar een stil dorp, wat niet betekent dat het voor de Sumarders zelf niet heerlijk rustig wonen kan zijn.
Het valt me op dat de mienskip van de Friese dorpen nogal eenvormig is. Op het feest in Eastermar zie je niemand met een kleurtje, geen van de letters lhtbiq komt in het straatbeeld voor. Het is op het eerste gezicht het gezamenlijke geluk van mensen die allemaal op elkaar lijken. Maar, zegt De Witte: ‘Mensen hebben nooit één identiteit, maar verschillende. Er zijn altijd verschillende manieren waarop je elkaar kunt vinden: op het gebied van tuinieren, in de kerk, of misschien in je gedeelde homoseksualiteit. Als je elkaar op het ene vlak niet vindt, lukt het misschien wel op het andere. Er zijn altijd dingen die verbinden.’ Voor zover ze het kunnen betalen, zoeken mensen naar een woonomgeving waar ze de meeste van hun voorkeuren terugvinden, zegt De Witte. Dat klinkt logisch, maar als je er langer over nadenkt, komen opnieuw vragen op. Waarom zou je, als iedereen zoekt wat van zijn gading is, via het verenigingsleven de sociale cohesie willen bevorderen? Woont in Sumar een ander type mens dan in Eastermar? Of maken de mensen er alleen andere keuzes?

Vlaggetjes en fuchsia’s

Terug naar die feestelijke zaterdag in juni. In Sumar is het vergeleken met Eastermar inderdaad een oase van rust. Logisch: hier is het vandaag geen feest. De parkeerplaats bij dorpshuis De Kamp is leeg. Niemand bij de sporthal of bij de kerk. Een klein groepje kinderen voetbalt op het schoolplein. Op de Greate Buorren snort een groep snorfietsers in de richting van Eastermar.
We bellen aan bij wat volgens Google het adres is van de Vereniging voor Dorpsbelangen. Maar de inmiddels ex-voorzitter heeft zijn taken om gezondheidsredenen moeten neerleggen, zegt zijn vrouw. Er is ook een Oranjevereniging, die twee weken geleden een groot dorpsfeest heeft georganiseerd. Ja, vandaag is het rustig in Sumar. De mensen zijn naar Eastermar, of naar Sumarreheide, waar het ook feest is.
In Sumarreheide, een drie kilometer naar het zuiden gelegen buurtschap, zijn inderdaad allemaal vlaggetjes aan de huizen gehangen. Op een grasveld doen mensen spelletjes: boogschieten, dingen vangen, met dingen gooien, aan dingen trekken. Er is een rodeostier en een saloontent, waarin mensen lijndansen op countrymuziek. Als de fotograaf en ik het veld oplopen, komt Anneke van der Heide van de organisatie meteen naar ons toe. ‘Kan ik u helpen?’

Even later zit ik met Fred Rijpma op ‘It Buortersbankje’, een gisteren onthuld gemeenschapsbankje, betaald en gemaakt door de mienskip van Sumarreheide. Twaalf jaar geleden kwamen Rijpma en zijn vrouw hier wonen. Ze komen allebei uit een klein dorp, misten de mienskips-zin in forensendorp Hurdegaryp, waar ze een huis hadden gekocht. In Sumarreheide is negentig procent van de ongeveer honderd inwoners lid van de buurtvereniging.
Rijpma is vicevoorzitter. Vorig jaar gaf de buurtvereniging alle adressen een fuchsia, vertelt hij, ‘om het gesprek over de heg te stimuleren’: hoe het met de fuchsia gaat.
Mensen hebben tegenwoordig de neiging om zich in hun privésfeer terug te trekken, zegt Rijpma. ‘Dat vind ik jammer.’ Hier in Sumarreheide is niemand anoniem. Rijpma wijst op zijn zoons, van wie er een net van de stier is gevallen en een ander hamertje-tik speelt. ‘De kinderen worden opgevoed door de buurt.’ Zo doen we dat hier, dat doen we hier niet. ‘Als je hier komt wonen, is het duidelijk: de openbare weg is voor de kinderen. Daar hou je rekening mee.’
Als vriendjes uit Lelystad bij Rijpma’s kinderen komen logeren, zeggen die later thuis: ik kan daar maar een uur per dag op de computer. Langer doen ze dat daar niet. ‘Als je weg bent, past de buurman op je beesten. Andersom geef je de planten water in zijn tuin.’ Vanavond gaat het hier tot in de nacht door. Niemand komt klagen, iedereen doet mee. ‘Het is hier niet elke dag feest. Maar het is wel elke dag een feest om hier te wonen.’