Willen we voor de energietransitie minder afhankelijk worden van andere landen, dan ziet Kim van Dam ‘urban mining’ als uitstekende oplossing.

Ik keek laatst naar een aflevering van de Sopranos – u weet wel, die serie over een maffiafamilie uit New Jersey, ergens in het begin van de jaren 2000. Die serie gaat opmerkelijk vaak over stedelijke ontwikkeling en andere planologische zaken, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Er was iets anders dat mij opviel. 

In één van de afleveringen koopt maffiabaas Tony Soprano een straatje huizen op. Een mooi, maar inmiddels vervallen straatje, met van die typisch Amerikaanse houten huizen met veranda. Het plan: de huizen slopen en vervangen voor sociale huurwoningen, uiteraard met behulp van allerlei schimmige constructies die het daglicht niet kunnen verdragen. Voor het zover is, worden eerst alle leidingen en andere spullen uit de huizen gesloopt, die lucratief worden doorverkocht aan malafide onderaannemers. In de context van de serie natuurlijk heel corrupt en verwerpelijk, maar vanuit een ander perspectief eigenlijk bijzonder vooruitstrevend. Want in zekere zin hebben we hier te maken met een mooi staaltje ‘urban mining’, waarin de stad gebruikt wordt om grondstoffen te winnen: de stad als mijn dus. En daarmee is het meteen een stuk minder schimmig.

De term urban mining is in de jaren tachtig bedacht door de Japanse professor Hideo Nanjyo. Het staat voor het oogsten van materialen uit de stedelijke omgeving. Hiermee gaat urban mining nog een stapje verder dan recyclen en upcyclen, want het gaat bij urban mining om het winnen van ‘ruwe’ materialen (staal, koper, aluminium) uit meubels, auto’s, elektronica, maar vooral ook uit gebouwen. Op die manier is het niet nodig steeds nieuwe materialen te delven.

Dit lijkt slim voor gebouwen en de stad, maar het is veel breder relevant en toepasbaar. Kijk bijvoorbeeld naar de energiesector. Goed beschouwd is de hele energietransitie eigenlijk vooral een omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van metalen. Dat is één van de grootste pijnpunten ervan: de grondstoffen die nodig zijn om batterijen, zonnepanelen en windturbines te maken zijn eindig, en niet zelden afkomstig uit Global South-landen of uit landen die geopolitiek controversieel zijn. Daar wil je eigenlijk niet van afhankelijk zijn. Hoe mooi zou het zijn om in plaats daarvan de benodigde materialen te winnen uit dingen die al bestaan. Zo kunnen we bijvoorbeeld de onderdelen van ons oude fossiele energiesysteem zinvol hergebruiken. Denk maar eens aan alle af te breken gasinstallaties en olieraffinaderijen en alle te vervangen kabels en pijpleidingen. Er zijn hier genoeg grondstoffen te winnen!

In de ideale circulaire samenleving hebben we volgens Leidse professor Ester van der Voet geen mijnen meer nodig. Dan halen we alle benodigde materialen uit de bestaande omgeving. Die ideale samenleving is nog ver weg, maar in de gemeente waar ik woon worden de eerste stappen al gezet. Het afvalbrengstation is omgetoverd tot een grondstoffen-station waar je alle grofvuil gescheiden kunt inleveren. Haal je je grofvuil zelf uit elkaar dan betaal je (meestal) niets, doe je dat niet, dan kost het je geld. In die zin zijn we allemaal een heel klein beetje Tony Soprano geworden – al gaat iedere verdere vergelijking natuurlijk volkomen mank. 

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.