Columnist Maarten Meester vraagt zich af wat de argumenten zijn van de aanhangers van de actiegroep ‘Afvaloven Nee!’. De discussie rond de ontwikkeling van de verbrandingsoven in Harlingen doet de gemoederen in zijn omgeving oplaaien. Hij belicht verschillende bouwsels in zijn omgeving en vergelijkt ze met de gevreesde afvaloven.

Ons bezoek was het altijd met mij eens en droeg soms zelf nieuwe argumenten aan. Zoals de vrienden die in de buurt van Alkmaar wonen, waar een zuster staat van de oven die in Harlingen komt. Zij wisten te vertellen dat de plaatselijke bevolking zich ook had verzet, maar dat je nu niemand meer over de oven hoort, sinds metingen bewijzen dat die echt schoon is.
Mijn vrouw heeft nooit gezegd dat ze zich vergist heeft. Toch was op een dag de vlag verdwenen.
Nu moet ik als eindredacteur van Noorderbreedte een essay redigeren waarin Abe de Vries zich keert tegen de afvaloven. Het stuk is besteld en in dank aanvaard door de hoofdredactie. ‘Het landschap tussen Harlingen en Franeker, mijn geboortestreek en het landschap van mijn poëzie, ligt onder vuur’, schrijft de dichter, journalist en uitgever uit mijn buurdorp Wijnaldum (zie pagina 21-25). ‘Ga maar na: straks waaien er de giftige dampen overheen van een zogenaamd schone afvalverbrander.’
Wat is wijsheid? Mijn vrienden uit het Westen meenemen naar Wijnaldum, om daar bij Abe de Vries aan de keukentafel de discussie net zo lang voort te zetten tot hij zijn stuk intrekt? Of direct afreizen naar de Noorderbreedte-hoofdredactie te Groningen?
Nee, want ik denk dat dit nu juist een discussie is die we hier als plaatselijke bevolking zelf moet voeren. De Vries’ essay lijkt mij een uitstekende aanleiding. Het stijgt namelijk ver uit boven het gebruikelijke ‘Not-in-my-backyard’-gedrein. Het onderscheidt zich ook van het gemiddelde ‘Ik-wil-dat-het-landschap-van-mijn-jeugd-behouden-blijft’-stuk. Ten eerste plaatst De Vries de bouw van de afvaloven in een breder perspectief. ‘Een enorm kassencomplex wordt onder Sexbierum gebouwd. In de hele regio zakt de bodem door zout- en gaswinning. En dan is er nog de mogelijkheid, op termijn, van een tweede binnendijkse uitbreiding van de Harlinger industriehaven…’ Ten tweede wijst hij erop dat het altijd mensen zijn die het landschap maken en dat het erom gaat in de beweging de continuïteit mee te nemen.
Over dat laatste punt zou ik graag nog uren filosoferen. Helaas moet ik me hier beperken tot de opmerking dat mijn buurtgenoot tenminste nadenkt over dit soort kwesties. Alleen dat al maakt zijn essay tot een welkom geluid in onze streek.
Laten we om niemand af te schrikken de discussie voortzetten met een eenvoudige, concrete vraag. Waarom hangen er hier wel overal vlaggen met ‘Afvaloven nee!’ en geen vlaggen met ‘Kassen nee!’, terwijl de beoogde tweehonderd hectare aan ‘Waddenglas’ het landschap veel ingrijpender zal veranderen dan de oven?