Met ‘Gasland’ heeft Louis Stiller een goudmijn aan informatie bij elkaar gefietst over het maatschappelijk drama van de Groningse aardbevingen, de 60-jarige geschiedenis van de gaswinning en de mogelijkheden van een duurzame energietoekomst. De auteur imponeert met zijn soepele schrijfstijl, zijn gedegen feitenrelaas en zijn jarenlange onderzoekstocht.

Met Gasland heeft Louis Stiller een goudmijn aan informatie bij elkaar gefietst over het maatschappelijk drama van de Groningse aardbevingen, de 60-jarige geschiedenis van de gaswinning en de mogelijkheden van een duurzame energietoekomst. De auteur imponeert met zijn soepele schrijfstijl, zijn gedegen feitenrelaas en zijn jarenlange onderzoekstocht.

Deel I, Bevingsland, is gewijd aan persoonlijke ervaringen met aardbevingsschade door vele burgers en ondernemers in Groningen. Stiller trekt op zijn fiets de hele provincie door, kijkt, interviewt en luistert bij allerlei gedupeerden, geeft een beeld van wat er kapotgegaan is en schetst het ‘bureaucratisch gedoe’ bij schademelding, -herstel en -vergoeding.

Weer thuis gekomen in Warffum rijgt hij de verhalen aan elkaar in een aangrijpende vertelling over de persoonlijke en sociale perikelen die zich al meer dan tien jaar afspelen, die door de Huizinge- beving (2012; kracht 3.6) ook nationaal op de kaart kwamen te staan en die anno 2018 lijken te zijn ontaard in een verwarrende beleidschaos van achterstallige schadeafhandeling in 15.000-voud, een nauwelijks op gang gekomen en weer snel ingeperkte versterkingsoperatie (‘de versterking is een farce’, schrijft Stiller op p. 83) en diepe twijfels over de haalbaarheid van het afbouwscenario van het kabinet voor de gaswinning over 2018-2030.

Aardgas als monocultuur

Deel II, Hoe Nederland gasland werd is voor jongere lezers een onmisbaar lesje energiegeschiedenis. Nee, die energievoorziening is niet altijd zo comfortabel en vanzelfsprekend geweest. Voor ouderen is dit deel een historische opfrisser met veel onbekende of alweer vergeten gebeurtenissen en documenten. O ja, de ontdekking van het Slochterse gasveld was een nevenproduct van de na 1945 naarstig uitgebreide olie-exploratie in Nederland, dat in 50 jaar tijd sterk afhankelijk was geworden van de kolenwinning in Zuid-Limburg. Maar voor de groeiende transportsector moest er aardolie komen.

En weet je nog, in de 1960-er jaren werd heel Nederland ingericht en omgebouwd voor het massale gebruik van het overvloedige Groningengas. In de 1970-er jaren gingen de kolenmijnen dicht. Maar de winning en verhandeling van ‘het nieuwe goud’ werd vanuit Economische Zaken jarenlang in het diepste geheim geregeld via het ontoegankelijke ‘Gasgebouw’ met daarbinnen de Maatschap Groningen waarin de Staat via Energiebeheer Nederland (voorheen De StaatsMijnen, DSM) en de NAM (van Shell en ExxonMobil) elk voor 50 procent deelnamen. Zelfs opeenvolgende kabinetsleden werden daarover onvoldoende geïnformeerd. Daardoor én door het veel kleinere werkgelegenheidsbelang kon de Groningse gaswinning lange niet zo’n nationaal cultuurverschijnsel worden als de Limburgse kolenwinning met zijn decennialange stempel op de provinciale samenleving en de landelijke energievoorziening.

Bij de economische ontwikkeling van de Nederlandse welvaartsstaat was het Gasgebouw echter zó succesvol dat je dit volgens Stiller wel de Verenigde Oost-Indische Compagnie van de 20ste eeuw zou kunnen noemen. Ook tijdens de magere jaren van het eerste kabinet-Lubbers (1982-1985) werd in Groningen jaarlijks zo’n 50 miljard m3 aardgas gewonnen, na een gestage ‘neergang’ vanaf 88 mrd m3 in 1975 – vooral voor de export en dertig jaar lang zonder aardbevingen.

Bij de snelle opmars van de gaswinning in Groningen werd al vroeg gewaarschuwd voor problemen door bodemdaling en later door aardschokken. Het werd door kabinet, NAM en het met EZ verbonden Staatstoezicht op de Mijnen lange tijd niet serieus genomen. Men kan zich erover blijven verbazen dat de minister van EZ wettelijk verantwoordelijk is voor zowel de gaswinning (‘leveringszekerheid’) als de omgevingsveiligheid (‘aanvaardbaar risico?’) daarvan.

Duurzaam weten, willen en kunnen

Deel III, Gasland voorbij, is geheel gewijd aan de moeizame overgang naar een duurzame, CO2-arme energievoorziening: zon, wind, biomassa, aardwarmte (waterkracht ook?) en véél energiebesparing. Want behalve tegen een voor 80 procent leeggehaald Groningenveld en de voortdurende aardbevingen hikt Nederland ook aan tegen de verplichtingen uit het klimaatverdrag van Parijs (2015). Volgens het nieuwe Clean Energy Package van de EU (juni 2018) zou de inzet van hernieuwbare energiebronnen in 2030 op 32 Procent moeten liggen, met daarnaast een even groot percentage absolute energiebesparing.

Over duurzame energievoorzieningen werd al in 1982-’83 bevlogen gedebatteerd tijden de (‘Brede’) Maatschappelijke Discussie Energiebeleid onder leiding van Jhr. mr. Maurits de Brauw. Het Eindrapport van de Stuurgroep-MDE (p. 349) was optimistisch: ‘In het jaar 2000 zullen de duurzame energiebronnen (..) in ongeveer 10% van de totale energiebehoefte kunnen voorzien.’

Sindsdien is er aan gewerkt en getrokken als aan een onwillig paard. Stiller zelf verwijst niet naar de MDE maar hij constateert (p. 164): ‘Wat volgens velen ontbrak was het besef van de noodzaak. (..) Wat met het aardgas gebeurde – massale omarming door bedrijfsleven, overheid en burgers – gebeurde niet met duurzame energie.’

De schrijver biedt een opwekkende caleidoscoop van ideeën en initiatieven van burgers, lokale bedrijven en dorpscoöperaties over zonne- en windenergie, woningisolatie, aardwarmtepompen en het maatschappelijk streven naar ‘van het gas af’. Daarbij waarschuwen experts dat de vele kleinschalige initiatieven weliswaar leerzaam en stimulerend zijn, maar bij elkaar toch te weinig zoden aan de dijk kunnen zetten voor het ‘grote’ energiegebruik in bepaalde bedrijfstakken (chemie, metaal, bouwstoffen) en de transportsector.

Net als in de 1960-er jaren bij de overgang van steenkool naar aardgas is forse overheidsstimulering onmisbaar. Déjà vu? Uit Het Eindrapport van de MDE (1983, p. 165): ‘Voor een snelle introduktie van de duurzame energiebronnen is gericht overheidsbeleid ter zake van groot belang.’ Maar de overheid zat op het gas en wilde verder met kernenergie.

Tegelijkertijd waarschuwt de auteur voor het gebrek aan ruimtelijke-ordeningsbesef bij de ontwikkeling van zonne- en windparken. De Zoutkamper garnalenvisser Henk Buitjes vertelt zijn interviewer gelaten dat hij met zijn kotter op veel Noordzeelocaties niet meer mag komen, dit in verband met het toegenomen aantal beschermde natuurgebieden, industriële platforms en energieparken. ‘Toen ik [op zee] begon waren er nog gewoon donkere nachten, maar tegenwoordig heb je die niet meer. Je ziet altijd wel ergens knipperlichten – permanent. En overdag zie je altijd wel een schittering van zo’n molenwiek in de zon, flits, flit, flits.’

Stiller zelf: ‘Als we kiezen voor duurzame-elektriciteitsopwekking zal er een zilverblinkend landschap van zonneweides en windturbines ontstaan, veelvuldig doorsneden met enorme hoogspanningskabels. Willen we dat?’ Het Eindrapport van de MDE (1983, p. 177) hierover: ‘Grote waakzaamheid is geboden ten aanzien van het gevaar dat installaties voor duurzame energie het beeld van waardevolle landschappen ernstig zullen aantasten.’ De geschiedenis lijkt zich te herhalen.

Ook Louis Stiller bepleit een zekere kleinschaligheid, plaatselijk initiatief en beheer, in tegenstelling tot reusachtige energievoorzieningen waarbij men door de windmolens de zee, door de zonneweiden het landschap en door de talloze afnemers de managers niet meer ziet. Een oplossing dient zich aan via de ontwikkeling van ‘groen gas’ (houd dus al die gasdistributieleidingen in stand!) en in het alom beschikbare waterstof, uit water (H2O) te produceren via elektrolyse gevoed door wind- en/of zonnestroom en bruikbaar in huizen, voertuigen en fabrieken.

Niet compleet

Gasland ontbeert een analyse van het feitelijke aardgasgebruik in Nederland en de buurlanden. Wie zijn die gas(groot-)verbruikers, hoe heeft hun gasvraag zich ontwikkeld, kon en kan het hier en daar misschien minder? Wie gaan de grootste problemen krijgen met ‘van het gas af’? Zo’n overzicht met een indicatie van diverse mogelijkheden voor energiebesparing kan tevens dienstig zijn bij de verdere ontwikkeling van duurzame-energievoorzieningen. Of moet de nationale energievraag – vanuit welke bronnen dan ook – onbeperkt kunnen blijven toenemen?

Ook niet misstaan had een verwijzing naar de Amerikaanse tegenhanger en titelgenoot van zijn boek, de even onthullende als beklemmende videodocumentaire ‘Gasland’ uit 2010 (Voor de VPRO bewerkt en vertoond in ‘Tegenlicht’ op 4 september 2011. Daarin laat regisseur Josh Fox zien hoe schaliegaswinning door middel van hydraulic fracturing (‘fracking’) hele gemeenschappen onder druk zet van landschapsaantasting, milieuvervuiling, bedrijfsbelangen en verleidelijke werkgelegenheid. Dat er opeens gasbellen uit je drinkwaterkraan komen is toch iets om even van op te kijken. En geïnduceerde aardbevingen door ondergrondse energieprojecten leiden ook in verschillende Amerikaanse staten al tot maatschappelijke zorgen en onrust.

Met zijn Gasland levert Louis Stiller een hoorn des overvloeds aan informatie, impressies en inzichten over hoe het ging, gaat en verder zou kunnen gaan rondom ‘aardbevingsland’, het imposante Groninger gasveld en de verdere ontwikkeling van duurzame energie. Men kan zich erover verbazen dat veel hiervan zich zolang ongeweten achter de schermen en onder het maaiveld heeft kunnen afspelen. En men kan enthousiast worden over wat onze energietoekomst voor duurzaams in petto kan hebben. Daarin zou Nederland al over zeven jaar ver gevorderd moeten zijn. Stiller op p. 266: ‘Gewoon in 2025. Omdat we het willen. Omdat het kan.’ Volgens het afbouwscenario van EZK zou de Groningse gaswinning dan nog circa 5 miljard m3 bedragen, op weg van de aardbevingsrijke 54 miljard m3 in 2013 naar ‘nul’ in 2030.

Louis Stiller: Gasland. Nederland wordt wakker geschud; Uitgeverij de Geus, Amsterdam, 271 blz, € 19.90. 

De auteur, Charles Vlek, is emeritus hoogleraar omgevingspsychologie en besliskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, was lid van de Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid (1981-1983) en publiceert over de gaswinning-met-aardbevingen sinds 2014.