Een eeuw geleden werkte bijna iedere plattelandsbewoner aan de verbouw van voedsel. Mensen kenden de kringloop van de mest die de akkers voedt en snapten dat de boer het ene jaar vlas, dan klaver of aardappelen verbouwde om de natuurlijke voedingsstoffen optimaal te benutten. Nu mineralen uit de fabriek komen en er amper mensen nodig zijn om het werk op het land te doen, ziet ons landschap er veel minder prozaïsch uit: rechte, strakke weides en akkers – zonder sloot of boom – leveren het meeste rendement. De wetten van de wereldmarkt domineren onze leefomgeving. Daarom staan de pasgeboren kalveren buiten de stal apart van hun moeder die haar melk moet leveren aan de Chinese markt.
Na de Tweede Wereldoorlog hesen we boeren nog op het schild: zij zorgden immers voor ons voedsel. Maar die voorkeurspositie hebben we afgeschaft. Landbouwers moeten zichzelf zien te handhaven op de vrije markt. Dat doen ze met succes: Nederland is een belangrijke agro-producent voor de wereld. Maar op die wereldmarkt heeft de vreugdevolle zang van de leeuwerik geen waarde. Deze harde, zakelijke markt laat geen ruimte voor geschiedenis, diversiteit of moraliteit. Hij vormt een domein waarin dieren geëxploiteerd worden en het land maximaal wordt uitgenut. De prestatiedruk is zo groot dat producenten doorlopend de randen van de wet opzoeken – of zelfs overschrijden.
Activisten hebben dierenleed met succes op de agenda gezet. Kippen hebben iets meer ruimte gekregen en onder publieke druk zijn er weer koeien in de wei gekomen. Moeten we nog een stap verder gaan en helemaal geen dieren meer houden?
Onder druk van de samenleving groeit het legertje koplopers dat duurzamer, ecologisch verantwoord of ‘natuurinclusiever’ voedsel verbouwt. Maar het gaat langzaam. Soms rukt de overheid even aan het stuur – dan worden er vorderingen gemaakt. Zo heeft de Europese Unie, omdat er te veel bijen sterven, dit voorjaar suikerbietentelers gecorrigeerd door een bepaalde gifsoort te verbieden. Een Groningse boer en een Friese bakker wijzen in deze Noorderbreedte een andere route: cichorei. Een fraai gewas en een gezonde suikervervanger bovendien.
Is het wel mogelijk om op grotere schaal voedsel te produceren waar je ‘liefde’ in proeft? Het smaakteam van Noorderbreedte zet de ervaringen van afgelopen 2,5 jaar op een rij en trekt naar een kas vol steenwol. De bevindingen geven enige hoop. Er is meer goed nieuws: de zuivelsector kwam dit voorjaar met een moedig plan om over zeven jaar grotendeels ‘grondgebonden’ te werken (het rapport heet: Grondgebondenheid als basis voor een toekomstbestendige melkveehouderij). Ruwvoer komt dan van eigen of nabije percelen. Het is een nobel streven om uit de wedren te stappen die meer melk vraagt tegen lagere prijzen. Soja van de wereldmarkt vernietigt bossen elders op de planeet. Maar ook op eigen erf ligt nog een grote uitdaging. Wilde planten en dieren komen steeds meer in het nauw en de diepe ontwatering van grond die nodig is voor moderne landbouw zorgt voor extra CO2-uitstoot en bodemdaling.
De verbouw van voedsel is eeuwenlang geïntegreerd onderdeel geweest van onze leefwereld. Op de wereldmarkt waar we ons nu toe bekeerd hebben, telt de kwaliteit van ons landschap niet mee, domweg omdat we die niet in geld uitdrukken. ‘Alles van waarde is weerloos’, dichtte Lucebert. Naast boeren (waaronder 4.500 melkveehouders) wonen er in Friesland, Groningen en Drenthe ook andere mensen. Hebben die misschien ook iets te vertellen over hun leefomgeving? Wat voor die 1,7 miljoen bewoners van waarde is, laten we toch niet door de markt opzij drukken?