Een dorpslandschap is meer dan een toekomstvisie en een benadering. Het is een bestaand landschappelijk fenomeen met een historische en ecologische dimensie. Dorpslandschappen hebben identiteit en vormen een kostbaar en onvervangbaar onroerende goed van onze culturele erfenis. Zij hebben vaak een diepe historische gelaagdheid en vertellen de geschiedenis van bestaan en overleving, van samenspel tussen cultuur en natuur, van onderwerping en aanpassing.

Veel dorpslandschappen in Noord-Nederland ontlenen hun identiteit aan de eeuwenlange wisselwerking tussen de agrarische bedrijfsstijl en de landschappelijke productieruimte. Nederzetting en buitengebied vormen een cultuurlandschappelijke eenheid en vandaar ook dat men spreekt van een esdorpenlandschap of een wierdenlandschap. Hoewel de agrarische bedrijfsvoering zich in deze eeuw door technische innovaties kon ontworstelen aan de beperkingen van het lokale ecosysteem, is er met name in de kleinere dorpen een zichtbare samenhang tussen dorp en landschap blijven bestaan.
Niet alle dorpen hebben een agrarische oorsprong. Er zijn schansdorpen en vestingplaatsjes die hun ontstaan en structuur danken aan de landsverdediging. Ook zijn er ontginningskoloniën die werden ontworpen voor de maatschappelijke disciplinering van paupers of als strafkoloniën. Nog talrijker zijn de dorpen die op hei of veen in de periferie van de samenleving uit plaggenhutten of keten zijn ontstaan. Het Noorden kent kortom een veelvoud van dorpslandschappen die gezicht geven aan een regionale identiteit.
Op basis van de ontstaansgeschiedenis, ecologische setting, structuur en verschijningsvorm kunnen dorpslandschappen worden onderscheiden in een veelheid van typen. De Atlas van Nederland onderscheidt voor Noord-Nederland maar liefst 13 verschillende categorieën. Maar ook al oogt deze academische verscheidenheid indrukwekkend, geen enkel dorp in eenzelfde categorie is hetzelfde. Als organisch gegroeide nederzettingen hebben de meeste dorpen een hoge mate van individualiteit, zij hebben met andere woorden een eigen levensverhaal en zijn in essentie alleen idiografisch te duiden.

Verandering als traditie

De oorspronkelijke functie van veel dorpen is in de loop van deze eeuw veranderd. Technische vernieuwingen, specialisatie en een op de internationale markt gerichte landbouw zorgden in snel tempo voor een differentiatie van de dorpseconomie en een geleidelijke ontkoppeling van het lokale ecosysteem. Deze agrarische omwenteling weerspiegelt zich in nieuwe boerderijtypen als antwoord op de verandering in agrarische bedrijfsstijlen. Daarnaast manifesteerde zich een zichtbare ‘verburgelijking’ van het dorpsbeeld. Dit werd het eerst zichtbaar in de hoofddorpen met een verzorgende functie voor de omgeving. Hier vestigde zich een uitgebreide middenstand en dienstverlenende bedrijvigheid, terwijl de gegoede stand van notabelen en renteniers het dorpsbeeld verrijkten met statige burgerbouw en chique voortuinen. In de kleinere dorpen voltrok zich een vergelijkbaar proces. Hier was de burgerbouw van een veel bescheidener omvang en sloot meer aan bij regionale bouwtradities, hoewel ook de kleinere dorpsaannemers zich niet zelden lieten inspireren door de Amsterdamse of de Delftse school. In sommige dorpen werd dit vooroorlogse beeld in het kader van de landarbeiderswet of de krotopruiming gecompleteerd met sobere vormen van sociale woningbouw.
Afgezien van enkele geplande ontginningsdorpen, speelde stedenbouw nauwelijks een rol van betekenis. De meeste dorpsuitbreidingen werden gerealiseerd door inbreiding of door het bouwen langs uitvalswegen, zonder dat er een vooropgezet plan aan ten grondslag lag. Daarnaast ontstonden ‘spontane’ vestigingen bij zuivelfabriekjes of pas opgerichte dorpsschooltjes. Pas in de jaren vijftig werden de eerste uitbreidingsplannen bij de grotere dorpen gerealiseerd. De nieuwe wijken met de bekende naoorlogse rijtjesbouw dienden om de hoogste woningnood te lenigen.
Midden jaren zestig werden de ontwikkelingen van het landelijk gebied ingekaderd in het ruimtelijk ordeningsbeleid. De groeimogelijkheden van dorpen werden voortaan bepaald door de kernenhiërarchie van het streekplan. Uitbreiding kon alleen plaatsvinden via een bestemmingsplan. Zelfs in de kleinste kernen kwam het planmatig bouwen in plaats van de organische groei. Nieuwbouwwijken tegen de oude dorpsstructuur ontwikkelde zich tot een typisch Nederlands fenomeen.
De kwaliteit van de uitbreidingsplannen uit de jaren zeventig en tachtig is wisselend en over het algemeen matig. Bij de grotere hoofddorpen vormen zij min of meer een afspiegeling van de heersende stedenbouwkundige trend en de gangbare bouwtrant. Spaarzaam zijn de voorbeelden waarbij de karakteristieken van het bestaande dorpslandschap als uitgangspunten werden gehanteerd. Dorpsstructuur en landschap werden zelden als drager, onderlegger of inspiratiebron benut. De meest sprekende voorbeelden zijn te vinden in Drenthe waar de nota ‘Drentse Dorpen’ en de inhoudelijke bemoeienis van de PPD duidelijk van invloed zijn geweest.

Bedreigingen

Toch kan de middelmaat van de jaren zeventig een kwaliteitstoets met de huidige dorpsuitbreidingen glansrijk doorstaan. In de tweede suburbanisatie golf heeft landelijk bouwen zich ontwikkeld tot een brute annexatie en negatie van het dorpslandschap. Het stedenbouwkundige plan is ingeruild voor een marktgestuurd verkavelingsplan waarin openbare ruimten en overgangen naar het landschap nagenoeg ontbreken. Vanuit het landschap liggen de nieuwbouwwijkjes als parasieten tegen het oude dorp aangewoekerd. De meeste kleine dorpen hebben zich tot dusver aan de vervlakkende tendens van modernisering kunnen onttrekken. De rurale uitstraling en de schaal van het dorpsbeeld maakt het kleine dorp echter bijzonder kwetsbaar voor geplande nieuwbouw en opzichtige catalogusbouw.
Maar verschimmeling is niet de enige plaag voor regionale identiteit. Rondwegen, rotondes en verkeersremmers worden niets ontziend aangelegd en opgeworpen. Spaarzaam zijn de voorbeelden waarbij rekening is gehouden met een zorgvuldige inpassing en vormgeving. Waar de historische identiteit bij de aanpak van binnensteden hoog in het vaandel staat, verschralen de oude dorpskernen tot vluchtige shoppingcentra met opzichtig vertimmerde winkelpuien naast schreeuwende tankstations. Men slaagt er niet in de ambiance en identiteit van de oude dorpskern te vertalen in nieuwe concepten. Illustratief voor deze tegengestelde ontwikkeling is de snelle ‘Van der Valking’ van het karakteristieke dorpscafé en de opkomst van het traditionele grandcafé in de oude binnenstad.
Gelijktijdig met de modernisering openbaart zich een trend van gestandaardiseerde nostalgie die zich onder meer kenmerkt door smeedijzeren hekken en gietijzeren lantarens. Deze nieuwe vorm van ‘landleven’ neigt bovendien tot het door elkaar haspelen van verschillende streektradities en deze te ontkoppelen van hun regionaliteit.
Ook het buitengebied onderging de afgelopen decennia een soms zorgwekkende gedaanteverwisseling. Met name in de zogenaamde witte agrarische gebieden werd het directe ommeland van dorpen door ruilverkavelingen omgevormd tot monofunctionele productielandschappen. Oude kerkpaden en landbouwpaden werden ondergeploegd, terwijl overhoekjes bij het land werden getrokken. Weliswaar werd dit verlies voor een deel gecompenseerd door de aanleg van toeristische fietspaden, maar dat neemt niet weg dat veel dorpen als geïsoleerde woonenclaves in een monofunctioneel landschap zijn komen te liggen. Een bijkomend effect is, dat een belangrijk deel van het culturele erfgoed nu ligt verscholen in het herverkavelde landschap en buiten het bereik van bewoner en toerist is komen te liggen.

Kansen

In de afgelopen jaren stond het plattelandsbeleid van de VINEX vooral in het teken van behoud. Plattelandsvernieuwing heeft nu het zwaartepunt verschoven naar ontwikkeling, terwijl de bottom-up benadering het initiatief in de samenleving legt. In plaats van bedreigingen staan nu vooral de kansen centraal. De fysieke opgave van de dorpslandschappenbenadering ligt enerzijds verankerd in nieuwe ontwikkelingen, anderzijds in het vasthouden en verdiepen van de bestaande identiteit. De uitdaging ligt dus in de combinatie van vernieuwing en continuïteit. Naast het aansluiting zoeken op bestaande tradities moet ook ruimte worden gelaten voor nieuwe culturele expressies die voortvloeien uit het zich vernieuwende platteland. Dit vereist inzicht in de veranderingsprocessen en de behoeften van de toekomstige samenleving.

Verstedelijking

Een eerste uitdaging ligt in een betere omgang met het verschijnsel verstedelijking die in negatieve zin vaak wordt geassocieerd met de zogenaamde verschimmeling. De aanpak van deze morfologische vervuiling, die bij velen een gevoel van teloorgang en ontheemding opwekt, vereist een andere ontwerphouding in combinatie met nieuwe stedenbouwkundige concepten. Het gaat hier niet om een geforceerde zoektocht naar gefingeerde identiteiten zoals die nu voor veel VINEX-locaties wordt uitgewerkt, maar om een programmatische opdracht die voortvloeit uit de bestaande identiteiten en potenties van het dorpslandschap.
Door stad en land als klassieke iconen bij te slepen en te profileren, kan weer duidelijk worden wat de betekenis is van ‘stedelijkheid’ en ‘landelijkheid’. Deze exercitie kan vervolgens als handvat dienen bij het uitwerken van de verschillende woonmilieus van het hedendaagse platteland. Het ontwikkelen van een strategie voor deze diversiteit die zich beweegt op de schaal van ruraal, subruraal en suburbaan vormt wellicht één van de grootste uitdagingen van de dorpslandschappenbenadering.
Ook vanuit een geheel andere invalshoek dient zich diversiteit als uitgangspunt aan. De identiteit van dorpslandschappen ontleent voor een belangrijk deel z’n inhoud aan de bijzondere relatie tussen nederzetting en ommeland. In deze eeuw werden de plaatsgebonden agrarische ecosystemen echter ontmanteld door een snelle doorbraak van de industriële agronomie. Door deze ingrijpende veranderingen is er een andere relatie ontstaan tussen dorp en landschap. Deze wordt nu voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit van het historisch overgeleverde ecosysteem en de aansluiting van de nieuwe nederzetting op de restanten van het cultuurhistorische casco. De kwaliteit van deze relatie verschilt per dorp en per streek. Met name de kleine dorpen hebben door hun diffuse vervlechting een open relatie met het omringende landschap. Juist deze kwaliteit wordt in de ontwerpen voor VINEX-locaties met graagte gesimuleerd, terwijl deze in nieuwe dorpsuitbreidingen wordt genegeerd.
Er is duidelijk behoefte aan een doelmatig en eenvoudig vormgevingsconcept dat aansluit bij de continuïteit en de landelijke sfeer van het dorpslandschap. In nieuwe uitbreidingsplannen kan door koppeling van het landschap en door het toepassen van streekgebonden metaforen een heldere samenhang groeien tussen oud en nieuw. Zo kan een brug worden geslagen tussen continuïteit en vernieuwing. De grote verscheidenheid aan cultuurlandschappen en dorpstypen biedt zo een uitgelezen kans om bij veranderingen de regionale identiteit weer meer diepgang te geven in plaats van te verschralen. Daarnaast biedt het extensieve programma van dorpsuitbreidingen ruimte voor woonecologische experimenten in combinatie met duurzaam bouwen, waarbij nieuwe modellen ontwikkeld kunnen worden voor de combinatie rood, groen en blauw.
Op een hoger schaalniveau kunnen stedenbouwkundige vernieuwingen in het landelijk gebied gekoppeld worden aan de herinrichtingsprogramma’s van de Ecologische Hoofdstructuur. De mogelijkheden voor een dergelijke synergie zijn afhankelijk van de ligging van het gebied in het stedelijke veld, de gebiedskenmerken en het herinrichtingsprogramma. De Blauwe Stad, de Hunzelaagte en Duurswold zijn kansrijke voorbeelden van herinrichtingsgebieden waar stedelijke programma’s gekoppeld kunnen worden aan grootschalige natuurontwikkeling en landschapsbouw. In deze monofunctionele en stagnerende landbouwgebieden ligt een uitgelezen kans om de woonfunctie van de omliggende kernen te versterken door vitalisering en integratie van het dorpslandschap met de Ecologische Hoofdstructuur.

Wooncultuur

In de bouw van een huis op eigen kavel voltrekt zich de laatste jaren een verregaande standaardisering en een verruiming van het aanbod. Er wordt gebruik gemaakt van een catalogus waarin bouwondernemingen hun assortiment standaardwoningen aan de man brengen. Vrijstaand of twee-onder-één kap, en van universele boerderette tot Zwitsers chalet. Het gedifferentieerde aanbod valt volstrekt uit de toon met de omgeving waarin ze zijn gebouwd. Ook is er vanuit de vakwereld kritiek op de matige architectonische kwaliteit van de woningen.
De cataloguswoning is echter een maatschappelijk fenomeen dat niet meer is weg te denken uit de huidige bouwpraktijk. Kopers van een cataloguswoning hebben, ondanks de verregaande standaardisatie, het gevoel een uniek en op maat gesneden product te kopen. Daarnaast schuilt het succes van de cataloguswoning in de absolute zekerheid wat betreft product, prijs en levertijd, de scherpe prijs-kwaliteitverhouding, en in de vrijwel onbeperkte service.
Om de negatieve aspecten van cataloguswoningen te elimineren, kunnen de ideeën en ambities uit de vakwereld in contact worden gebracht met de succesfactoren van catalogusbouw. Daarbij zijn verschillende invalshoeken mogelijk. Er kunnen woningen worden ontwikkeld die aan de principes van de cataloguswoning voldoen, maar tegelijkertijd ontworpen zijn, waardoor concurrerende modellen onder architectuur ontstaan. Een andere mogelijkheid is het interpreteren en aanpassen van het huidige assortiment cataloguswoningen aan de context van regio of plek. Ook kan worden geëxperimenteerd met woningen die wel specifiek zijn, maar tevens voldoen aan criteria van snel en goedkoop bouwen.
Eveneens en wellicht nog belangrijker is in te zetten op het stedenbouwkundige schaalniveau. Een belangrijk deel van de negatieve neveneffecten kan worden uitgebannen door simpelweg aandacht te besteden aan de verkaveling en de inrichting van de openbare ruimte. Ook een eenvoudige set aan regels en bebouwingsvoorschriften kan een middel zijn.

Van conservering naar beheer

Op het platteland is een groeiende belangstelling voor cultuurhistorie en heemkunde. De goed gevulde schappen in een doorsnee boekwinkel met dorpsgeschiedenissen in vele soorten en maten zijn illustratief voor deze opleving van de dorpscultuur. Er is onmiskenbaar een markt voor een tastbaar verleden die zich verbindt met de identiteit van een plaats. De grote uitdaging ligt in het doorvertalen van deze belangstelling naar een verbetering van de omgevingskwaliteit. De dorpslandschappenbenadering moet, met andere woorden, methodieken ontwikkelen om het nieuwe lokale bewustzijn te exploiteren. Dat is geen eenvoudige opgave. Nostalgische heemkunde kan hooguit een drijfveer zijn voor een nieuwe beheerstrategie, maar kan inhoudelijk daartoe weinig bijdragen.
Er is een vertaalslag nodig om de kennis van cultuurhistorie en landschap om te zetten in een praktijkgerichte voorlichting die mensen en lokale verenigingen daadwerkelijk aanzetten tot activiteit. Het klassieke conserveringsbeleid biedt hiervoor weinig aanknopingspunten. Dit beleid is versnipperd over een veelheid van instanties en afdelingen. Bovendien sluit het beleid niet aan bij de maatschappelijke vraag, die zich niet beperkt tot cultuurhistorische hoogstandjes.
Er dreigt een te groot gat tussen oud en nieuw, waardoor de historische gelaagdheid van het dorpslandschap dreigt te verschralen tot een onleesbaar boek door het ontbreken van hoofdstukken. Illustratief in dit verband is het lot van de boerderij, waarbij overgangstypen door modernisering worden misvormd of worden opgetuigd met historiserende stijlvormen die geen recht doen aan de oorspronkelijke bouwstijl.
Ook de kwetsbare positie van cultuurhistorische structuren en elementen in mono-functionele agrarische landschappen noopt tot een vernieuwing van het huidige conserveringsbeleid. Er is behoefte aan een beheerstrategie die zich niet beperkt tot puur behoud, maar vooral is gericht op ontwikkeling, revitalisering en het zoeken naar nieuwe gebruiksvormen. Dorpen in de kleistreken kunnen hun ‘verloren’ landschap weer terugwinnen door de aanleg van een netwerk van eenvoudige voetpaden. Zo kunnen ‘verborgen’ waarden weer bakens vormen in een betekenisvol en toegankelijk dorpslandschap.