De verstedelijking van het platteland heeft de afgelopen decennia tot gevolg gehad dat het begrip 'platteland' een geheel nieuwe inhoud heeft gekregen. Met het vervagen van de verschillen in bevolkingssamenstelling en het opheffen van het isolement wordt het platteland niet meer zozeer geassocieerd met culturele en sociale kenmerken, maar met 'landschap' en ruimte. De tegenstelling stad-platteland wordt in het publieke discours vooral gedomineerd door de vraag hoe deze ruimtelijke kwaliteiten optimaal benut kunnen worden.

De laatste tijd duikt het begrip ‘rurale identiteit’ meer en meer op in de literatuur en het debat over rurale ontwikkeling. Tot nu toe is er veel geschreven over het begrip identiteit in het algemeen, en ook over het begrip ruraal. Maar in deze combinatie gaat het om iets nieuws. Voor wat betreft het debat over plattelandsontwikkeling vloeit de aandacht voor identiteiten waarschijnlijk voort uit een onvrede met de wijze waarop tot nu toe het platteland wordt voorgesteld. Centraal staan het landschap, de natuur, het culturele erfgoed en meer van dit soort natuurhistorische waarden. Hoewel de agrarische sector daarbij niet altijd in positieve zin ter sprake komt, wordt er in ieder geval nog aandacht besteed aan de landbouw. Wat echter systematisch ontbreekt zijn de mensen die op het platteland wonen. Wanneer het over de identiteit van het platteland gaat, worden vooral de geschiedenis en het landschap uitvergroot.

Identiteitsdragers zijn geen mensen, maar monumenten, landschapselementen, etcetera. Identiteit wordt vooral gezien in een breed verband, dat wil zeggen in termen van de plaats van het platteland in de samenleving als geheel of als een verzameling unieke kenmerken van een gebied. Als zodanig is er duidelijk sprake van een stedelijke invalshoek. Een sterk geürbaniseerde samenleving probeert het platteland een nieuwe plaats te geven als een geïntegreerd onderdeel van het geheel: de identiteit wordt toegeschreven. De ontbrekende schakel bij dit alles is hoe ‘plattelanders’ tegen een dergelijke culturele ‘kolonisering’ van het platteland aankijken. Wat betekent het om aangesproken te worden als een bevolkingsgroep die het platteland weer ‘leuk’ en ‘aantrekkelijk’ moet maken. Hoe ervaren zij de opdeling van hun territorium in attracties voor de stedelijke bevolking of als ruimte waar de stedelijke problematiek moet worden opgelost? Voelen zij zich bedreigd in hun manier van leven? De vraag is in hoeverre er op lokaal niveau sprake is van verschillende rurale identiteiten en hoe het proces van identiteitsvorming tot stand komt.

Voordat de relatie tussen identiteit en platteland gelegd kan worden, moet echter eerst het begrip ruraal enigszins worden uitgewerkt. Het feit dat het begrip identiteit in verband met het rurale de kop opsteekt, heeft ongetwijfeld ook te maken met het ontstaan en de groei van nieuwe vormen van plattelandsbewustzijn. Het ‘platteland’ is een sterk reflectieve term geworden. Het is een begrip dat voor velerlei uitleg vatbaar is en zich bij uitstek leent om verschillen te conceptualiseren. Het discours over het platteland is natuurlijk al heel oud, maar het bijzondere is dat het tot voor kort een strikt stedelijk discours was. De beeldvorming over het platteland berustte op een stedelijke reflectie over verschillen. De plattelandsbevolking stond hier volledig buiten, om de simpele reden dat zij niet beschikte over het culturele repertoire om überhaupt in termen van verschillen en contrasten te denken. Het enige referentiekader was de eigen omgeving.
Met de toegenomen mobiliteit en de toenemende verstedelijking van het platteland, wordt de plattelandsbevolking echter voortdurend geconfronteerd met veranderingen in de eigen omgeving en met de praktische gevolgen van stedelijke beeldvorming. Het stedelijke is een element geworden van het platteland: of het nu gaat om de komst van stedelingen of om de groei van segmenten van de plattelandsbevolking die zich daarmee steeds meer identificeren. Pas op dat moment ontstaat er stof voor reflectie en nadenken over de eigen identiteit. Groepen en individuen op het platteland ontwikkelen eigen opvattingen over wat zich afspeelt en op grond daarvan kiezen ze een positie en vormen ze zich een beeld. Hun opvattingen over ruraliteit worden plaatselijk gevormd in interactie met andere opvattingen en vormen de basis voor het ontwikkelen van een rurale identiteit. Op grond van de veelheid aan ‘ruraliteiten’ op het platteland is het ook te verwachten dat er vele rurale identiteiten bestaan. In hoeverre drukt de identiteit van plattelandsbewoners een stempel op het sociale leven en op de vormgeving van de omgeving? Is er sprake van een ‘bedreigde’ identiteit of is er een opleving van lokale rurale identiteiten? Worden groeperingen hierdoor gemarginaliseerd of wordt het zelfbewustzijn erdoor versterkt?

Ruraal en urbaan: fictie of werkelijkheid?

Het academisch discours over ‘ruraliteit’ wordt gekenmerkt door een zekere tweeslachtigheid. Enerzijds wordt het begrip ruraal zonder probleem gebruikt, terwijl er anderzijds steeds weer twijfel bestaat omtrent de juiste betekenis ervan. Een dergelijk conceptueel probleem doet zich met name voor wanneer het gaat om wetenschappelijke begrippen die ook in het alledaagse leven gebruikt worden. Het dagelijkse vocabulaire is ingebed in een specifieke cultuur en geschiedenis en de betekenis die mensen aan een bepaald begrip toekennen varieert al naar gelang de omstandigheden en persoonlijke ervaringen. Daarbij komt dat het rurale – voor zover het verwijst naar een empirische werkelijkheid – de afgelopen eeuw drastische veranderingen heeft ondergaan. Het gevolg is dat het door sommigen gebruikt wordt als een abstractie (los van de waargenomen werkelijkheid), terwijl anderen het begrip voortdurend aanpassen aan de empirische werkelijkheid.
Het denken over ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten is in Nederland, maar ook daarbuiten, sterk gekleurd door een complex van associaties rondom de tegenstelling stad-platteland. Het academisch discours tracht zich te onttrekken aan de ideologische en subjectieve invloeden op begripsvorming. Er wordt gestreefd naar een empirisch gefundeerde rationele benadering van ruimtelijke en sociale verschillen. Het verleden heeft echter laten zien, dat in de wetenschap de dominante populaire versie van ‘ruraliteit’ keer op keer wordt gereproduceerd. Bovendien is de huidige werkelijkheid zo gecompliceerd, dat iedere poging om het begrip ruraal geografisch of sociologisch te duiden op felle kritiek kan rekenen. In veel gevallen is dat inderdaad ook terecht. Want wat heeft het voor zin om een gebied met een lage bevolkingsdichtheid en een dominant agrarisch landschap ruraal te noemen? Wanneer de pretentie beperkt zou blijven tot het toekennen van een handzaam label om kort en krachtig het visueel-figuratieve aspect te verwoorden, is er geen enkel bezwaar. In de praktijk echter krijgt het begrip ruraal een theoretische lading; het verwijst naar een specifieke dynamiek, naar ruimtelijke processen en ontwikkelingen. Omdat deze ontwikkelingen niet vanuit een eng regionaal kader te verklaren zijn, verliest het adjectief zijn theoretische betekenis. Temeer daar de dynamiek van rurale gebieden een grote diversiteit vertoont, samenhangend met verschillende politiek-economische contexten en de aard van de integratie. Problemen ontstaan er ook wanneer het adjectief ruraal zich niet beperkt tot een aantal ruimtelijke kenmerken, maar ook de sociaal-economische en culturele kenmerken van een lokaliteit of regio omvatten. Vooral in het verleden werd op deze wijze het rurale geassocieerd met de antithese van de stad: traditioneel, gemeenschapsgevoel, lokalisme, etcetera. Ook hier geldt weer dat een dergelijke versie van ruraal tekort doet aan de enorme variatie aan samenlevingsvormen in de stad en op het platteland. Er wordt geen recht gedaan aan het feit dat dichtbevolkte stadswijken vaak grote sociale overeenkomsten vertonen met de plattelandssamenleving.
Dit alles is inmiddels allemaal bekend en staat niet meer echt ter discussie. Maar wat blijft er dan over? Als ‘ruraal’ onbruikbaar is als theoretisch en descriptief concept, als het geen verklaringskracht heeft, niet gekoppeld kan worden aan bepaalde samenlevingsvormen en de geografische referentie problematisch is? Betekent dit dat de begrippen ruraal en urbaan maar beter losgekoppeld kunnen worden van een empirische werkelijkheid en gezien moeten worden als abstracte begrippen, die op willekeurige wijze door actoren kunnen worden gemobiliseerd om de door hen waargenomen werkelijkheid vanuit een specifieke invalshoek te begrijpen?

Van rurale sociologie naar de sociologie van het ‘rurale’

Het begrip ruraal wordt in toenemende mate gebruikt zonder theoretische reflectie. Eigenlijk is het de laatste tijd een soort verzamelterm geworden waaronder alle onderwerpen en thema’s vallen waarmee ‘rurale’ onderzoekers zich bezighouden. Iedereen in de academische wereld begrijpt wat het object van studie van de ruraal socioloog of geograaf is. Het adjectief ruraal geeft de onderzoeker een identiteit. Wat ruraal is doet verder niet zoveel ter zake. Er bestaat echter ook een tegenbeweging. Hierin wordt het rurale verheven tot een specifiek object van onderzoek. Het verwijst dan naar het verschijnsel dat in de praktijk van alledag en in het politieke discours het begrip ruraal wel degelijk een realiteit inhoudt. Deze ontwikkeling is vooral duidelijk onder woorden gebracht door Marc Mormont. Hij pleit voor een sociologie van het ‘rurale’ als onderdeel van de rurale sociologie. Het ‘rurale’ slaat dan niet op het enorm brede domein aan onderzoeksthema’s, maar op een specifieke thematiek, namelijk op het geheel aan ideeën en praktijken dat in een samenleving bestaat met betrekking tot natuur, landschap, het traditionele erfgoed, kleinschaligheid, etcetera. In die zin bestaat ook het ‘urbane’ als discursief domein. Het zijn beide ‘culturele thema’s’ die in het alledaagse leven op talloze manieren tot uiting komen. Niet de definitie van de onderzoeker is van belang, maar de manier waarop het rurale als expliciet referentiepunt in de praktijk wordt gehanteerd. Er kunnen drie benaderingen worden onderscheiden, die zich alle kenmerken door een belangstelling voor de alledaagse en politieke beeldvorming en praktijken met betrekking tot het platteland.

Rurale praktijken

Op de eerste plaats is er een benadering die zich vooral toelegt op de bestudering van rurale praktijken in de brede zin. Al het handelen dat expliciet verwijst of betrekking heeft op ‘het platteland’ is object van onderzoek. Daarbij gaat het op de eerste plaats om praktijken die door actoren bewust in verband gebracht worden met het platteland – wat daar ook onder verstaan wordt. In feite hebben we het hier over het gehele object van de rurale sociologie, waarbij echter de vraag wat relevant is niet op de eerste plaats door de onderzoeker wordt gedefinieerd, maar bepaald wordt door de expliciete verwijzing van actoren naar het rurale. Rurale praktijken kunnen zich uitstrekken van het schrijven van ambtelijke nota’s en het inrichten van een natuurgebied tot een toeristische wandeling in een dorp, en van tuinieren en het opknappen van een oude boerderij tot het exploiteren van een landbouwbedrijf. Het is duidelijk dat rurale praktijken niet per definitie in een ‘plattelandsgebied’ gelokaliseerd hoeven te zijn. De fervente lezer van streekromans, de beleidsambtenaar of de verzamelaar van landbouwwerktuigen kunnen zich met het platteland bezighouden zonder fysiek op het platteland aanwezig te zijn. Echter, actoren hebben in dat soort gevallen een heel duidelijk en concreet gebied of domein in gedachten. De meeste rurale praktijken zijn echter gesitueerd in een specifieke ruimtelijke context, waar die praktijken bijdragen tot een reproductie of verandering van het rurale karakter. Omdat er zo’n scala aan ‘ruraliteiten’ bestaat, mag het ook geen vervreemding wekken dat het soort activiteiten waar het om gaat een bont gezelschap vormen. Van het allergrootste belang is ook dat rurale praktijken plaatsvinden of betrekking hebben op een ruimtelijke en sociale context die onder invloed van die praktijken wordt getransformeerd of juist continuïteit vertoont.
Het type ruraliteit dat in een regio overheerst zal bepaald worden door de praktijken die lokaal gezien de hegemonie hebben. Deze hegemonie kan al heel lang gevestigd zijn, zoals bijvoorbeeld het geval is met landbouw. Maar de aard van de ruraliteit van een gebied kan ook recent tot stand gekomen zijn, bijvoorbeeld daar waar het toerisme of de natuur overheerst. Tegenwoordig is het zo dat sommige rurale praktijken als ongewenst of schadelijk worden beschouwd, terwijl andere praktijken als alternatief worden voorgesteld. Het is duidelijk dat de strijd om de hegemonie, of om een aandeel in de rurale praktijk berust op een verscheidenheid aan opvattingen over ruraliteit en dat de uitkomst mede bepaald wordt door de mate waarin elders ondersteuning gevonden kan worden. Rurale praktijken zijn ingebed in culturele gebruiken, organisatievormen, etcetera. Ze hebben, met andere woorden, een sociale en culturele component. Naarmate een rurale praktijk langer bestaat zal de fysieke verschijningsvorm en de maatschappelijke structuur van een gebied ook meer daardoor worden bepaald. De landbouw is daarvan een goed voorbeeld. In feite is de landbouw de ‘oudste’ rurale praktijk en het is om die reden dat het landschap, de nederzettingsvormen en de materiële cultuur daardoor sterk beïnvloed zijn.
Rurale praktijken hebben dus betrekking op het handelen van actoren die zelf een duidelijke koppeling leggen met het ‘platteland’. Omdat het platteland een grote verscheidenheid aan connotaties oproept, vertoont dat handelen een even zo grote diversiteit. De mate waarin bepaalde praktijken van invloed zijn op de ruimtelijke, sociale, economische en culturele verschijningsvorm van een lokaliteit, is bepalend voor de aard van de ruraliteit.

Representatie van het rurale

Het tweede domein van onderzoek heeft betrekking op de representatie van het rurale. Hier gaat het niet zozeer om het handelen en de ruimtelijke impact van het handelen, maar om de wijze waarop het ‘rurale’ wordt verbeeld en voorgesteld in geschriften (literatuur, kranten, politieke manifesten etc), afbeeldingen en voorstellingen (film, schilderijen, foto’s, reclame, musea, toneel). Het gaat hier om publiek toegankelijke vormen van representatie, waarin bewust of onbewust een bijdrage aan de beeldvorming over het platteland wordt geleverd.
Onderzoek is gericht op de vraag welke opvattingen van ruraliteit er ten grondslag liggen aan deze representaties en in hoeverre hierin sprake is van differentiatie of juist overeenkomsten. Voorts is de vraag van belang in hoeverre er sprake is van stereotypering of nuancering. De vraagstelling in een dergelijk onderzoek kan zich beperken tot beleidsteksten waarin de toekomst van het platteland centraal staat. In dat geval wordt de beeldvorming direct gekoppeld aan praktijken. Onderzoek kan ook gericht zijn op meer vrijblijvende vormen van representatie, om zodoende een beeld te krijgen van de wijze waarop binnen een bepaalde cultuur het platteland als thema aanwezig is. Wanneer een dergelijk onderzoek historische diepgang heeft, kan worden nagegaan of bepaalde opvattingen continuïteit vertonen, of dat er in de loop der tijd verschuivingen in de verbeelding van het platteland optreden. In Nederland is een dergelijk onderzoek nog nooit verricht, maar met name in Engeland is dit een geliefd genre.
Uit alle onderzoek dat tot nu verricht is blijkt steeds weer het beeld op te doemen van de ‘landelijke idylle’ en anti-urbanisme. De visuele en tekstuele representatie van het platteland blijkt een reflectie te zijn van een diepliggende brede culturele preoccupatie met ‘de verloren wereld’. Het is fascinerend om te zien dat juist in het land met de oudste industriële geschiedenis het platteland voortdurend aanwezig is als morele en esthetische antithese.

Alledaagse opvattingen over het platteland

Op de derde plaats staat het rurale in de belangstelling als thema in ‘populaire’ of ‘leken’ discours. Hier gaat het niet om de beeldvorming en representatie in de publieke sfeer, maar om alledaagse, in persoonlijke ervaring en interactie gewortelde opvattingen over het rurale. Wat betekent het rurale voor iemand, welke positieve en negatieve associaties roept het op? Van groot belang is hier bovendien dat het niet gaat om vrijblijvende oordelen en vooroordelen, maar om opvattingen die op allerlei manieren richting geven aan het praktisch handelen, politieke stellingname en beïnvloeding. Het populaire discours wordt niet geremd door conceptuele precisie, empirische operationalisering of consistentie. Het is vaag, inconsistent, gevoelsmatig, subjectief en vaak pragmatisch.
Iedereen in Nederland weet precies waar het platteland begint en waar de stad ophoudt. Een korte indruk is al genoeg om een bepaalde plaats te karakteriseren als stad of platteland. In Nederland beschikken we over een breed assortiment aan woorden die verwijzen naar de specificiteit van het platteland, zoals land, landelijk, buitengebied, boers, dorps. Daarbij gaat het niet alleen om de associaties en sferen die een bepaald landschap oproept, maar ook om allerlei kwalificaties van dingen en mensen, zoals een ‘boers uiterlijk’, ‘landelijk leven’, ‘dorpsmentaliteit’, etcetera. Het idee dat er tussen stad en platteland grote verschillen bestaan is diep geworteld in het alledaagse denken. Dit is bovendien vaak gekoppeld aan ideaalbeelden. Het beeld dat we van het ‘echte’ platteland hebben is dat van een vreedzame, traditionele boerengemeenschap waar het leven het ritme van de seizoenen volgt, een onbedorven dorpsbeeld, een cultuurlandschap met karakteristieke boerderijen, etcetera. Tegelijkertijd bestaat echter het bewustzijn dat dit beeld een mythe is, dat het platteland niet meer is wat het geweest is. Moderne boerderijen, een winkelcentrum, de nieuwbouwwijk en allerlei andere vernieuwingen verstoren de idylle van het echte platteland. Daarbij is men er zich ook van bewust dat de tijd op het platteland niet heeft stilgestaan. De mensen zijn veranderd, het leven is zakelijker geworden en landschap en natuur zijn ingrijpend veranderd.
Het zijn precies dit soort ontwikkelingen die door de academische wereld worden uitvergroot om duidelijk te maken dat het platteland een uitermate problematische categorie geworden is. Bovendien heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat de samenleving op het platteland helemaal niet overal zo harmonieus was en dat er juist in dichtbevolkte stedelijke gebieden een sterkere gemeenschapsband bestond dan op het platteland. In het alledaagse leven spelen dit soort wetenschappelijke bevindingen echter een beperkte rol. Wat men als platteland of landelijk beschouwd lijkt eerder te berusten op tamelijk vaststaande beelden en ideeën, die gekoppeld worden aan en in het perspectief geplaatst worden van persoonlijke ervaringen. Men is kennelijk in staat om te abstraheren van de veranderingen, of juist in staat de veranderingen te conceptualiseren in termen van continuïteit. De werkelijkheid komt verder af te staan van het ideaalbeeld, maar zolang de link gelegd kan worden met het verleden bestaan er geen problemen om een plaats of regio als platteland te ervaren. Waar sociologen statistische indicatoren gebruiken en een objectieve maatstaf hanteren voor de mate van ruraliteit, vindt in het alledaagse leven de perceptie van het platteland plaats tegen de achtergrond van onveranderlijke noties. Als de link met dit ideaalbeeld niet meer te leggen is, bestaat er geen benaming meer voor de waarneming. Een voorbeeld hiervan is de Bijlmermeer: in niets refereert het aan het beeld van een stad en de sporen van het platteland zijn volledig weggevaagd. Daarbij komt dat bepaalde aspecten uit het plattelandsrepertorium kunnen worden geaccentueerd. Dat kan het agrarische karakter zijn, of de aard van de samenleving, de natuur, nederzettingen en architectuur of de folklore. Wat men nu als ‘plattelands’ ervaart berust op een mengelmoes aan oude en nieuwe ideeën, die in de praktijk echter moeiteloos kunnen worden toegepast. Het verfijnde zintuig voor het rurale behoort als het ware tot een onderdeel van onze culturele uitrusting, hoe verschillend de waarneming in de praktijk ook kan zijn.
Waarom haal ik hier het verschil aan tussen het wetenschappelijke en het populaire discours? Omdat juist dit in toenemende mate de aandacht schijnt te trekken van ruraal sociologen. Men heeft zich nu al zolang beziggehouden met de schijnbaar hopeloze taak om langs de weg van objectieve empirische waarneming het platteland te karakteriseren, dat men zich nu gaat richten op de bestudering van de subjectieve werkelijkheid van actoren. Als het inderdaad zo is dat in het alledaagse leven de begrippen stad en platteland moeiteloos gehanteerd worden, wat betekent dit dan voor het gedrag van mensen? Wat heeft het voor zin om de beeldvorming te bestrijden met wetenschappelijke argumenten, wanneer mensen in de praktijk op grond van dat soort ideeën handelen? Hoe worden hun ideeën gevoed, vanuit welke historische en culturele achtergrond kunnen ze worden verklaard en hoe veranderen ze en welke variaties bestaan er?
Het is van belang om ons te realiseren dat een ruraal discours per definitie berust op het thematiseren van en het leveren van commentaar op contrasten. In het rurale discours staat de tegenstelling tussen stad en platteland centraal. In veel onderzoek is bijvoorbeeld aangetoond dat boeren de positieve kanten van hun beroep vooral benoemen in termen van onafhankelijkheid en de omgang met de natuur. Het is evident, dat dergelijke overwegingen 150 jaar geleden nooit naar voren gekomen zouden zijn. Het discours dat samenhangt met de boerenpraktijk is sterk gekleurd door een afkeer van de industrieel-urbane leef- en beroepswereld. De nadruk op onafhankelijkheid impliceert een verwerping van de industriële loonarbeid en het leven in de vrije natuur verwijst naar de benauwdheid van de stad. Ieder discours is in die zin reflectief. Wanneer aan stedelingen op het platteland gevraagd wordt waarom ze verhuisd zijn, zal er waarschijnlijk een lofzang op het buitenleven ingezet worden. Maar een dergelijke invulling van ruraliteit is op de eerste plaats geworteld in ervaringen met het leven in een stedelijke ruimte. Zo zijn er talloze thema’s in het rurale discours, die geworteld zijn in ervaringen met of (vermeende) kennis van de urbane leefwereld. Het rurale discours is dan ook per definitie geen autonoom verschijnsel, maar een reflectie op en een perceptie van maatschappelijke en ruimtelijke verschillen, waarbij het platteland systematisch wordt vergeleken met de stedelijke tegenpool. Daarbij moet overigens wel bedacht worden dat het stedelijke daarbij niet per definitie de negatieve tegenpool vormt. Zowel op het platteland als in de stad bestaat er ook een anti-ruraal discours, hoewel daaraan in de literatuur nauwelijks aandacht besteed wordt. Is het niet een klassiek thema dat mensen wegtrekken van het platteland om te ontsnappen aan de beklemmende sociale sfeer en wordt het stedelijke leven niet vaak geprezen voor de openheid, de cultuur, etcetera? De beleving en waardering van ruimtelijke en sociale kwaliteiten is, met andere woorden, geworteld in het bewustzijn van contrasten, verschillen en tegenpolen.

Enkele voorbeelden

Ik zal nu aan de hand van wat recente literatuur een wat meer gefundeerd beeld proberen te geven van de laatste benadering. De Engelse geograaf Halfacree heeft zich vooral beziggehouden met ‘counter-urbanization’, dat is de migratie van de stad naar het platteland. Overal op het platteland wonen mensen die bewust gekozen hebben voor het landelijk wonen. Zij hebben uitgesproken voorkeuren voor het wonen op het platteland, gekoppeld aan evenzo uitgesproken opvattingen over het stedelijk leven. Deze verstedelijking van het platteland, gepaard gaande met het ontstaan van nieuwe tegenstellingen, claims en levensstijlen, is slechts één van de manieren waarop het stedelijke en het rurale ook op praktisch niveau steeds meer met elkaar verweven zijn geraakt. In zijn artikelen Talking about rurality (9) en The importance of the ‘rural’ (7) introduceert Halfacree als een van de eerste een analyse van de alledaagse opvattingen over ruraliteit. Deze opvattingen verklaren voor een belangrijk deel de motivaties voor het handelen van mensen op en met betrekking tot het platteland. Volgens Halfacree is ’the rural an organized mental construct . . . the rural consists of both abstract concepts and concrete images . . .’ (9). De conceptie van het rurale is een soort structurerend principe dat het handelen legitimeert en een identiteit verschaft Er kunnen tegelijkertijd verschillende, rivaliserende representaties van het rurale bestaan, maar zo stelt Halfacree, op een hoger abstractieniveau blijkt er een grote overeenstemming te zijn: de manier waarop mensen over het rurale praten, wat ze eronder verstaan en welke associaties het oproept, blijkt overeen te stemmen met de dominante ‘rurale idylle’.
Een andere auteur die in dit verband de aandacht verdiend is Michael M. Bell. Hij constateert dat in het sociologisch discours het ruraal-urbaan continuüm sterk in twijfel wordt getrokken. Op grond van een etnografische studie in een Engels dorp komt hij echter tot de conclusie dat het denken in termen van stad en platteland springlevend is. Er is sprake van een geprononceerde rurale identiteit. ‘If social actors believe a thing is real then it is real in its social consequences.’ De mensen in Bell’s dorp zijn heilig overtuigd van de verschillen tussen stad en platteland. Twee aspecten zijn daarbij opvallend. Op de eerste plaats ventileren de mensen zonder aarzelingen het platteland in geïdealiseerde termen. Maar op het moment dat deze termen werden geconcretiseerd voor het eigen dorp, worden de omstandigheden scherp gekritiseerd. Voor Bell is dit symptomatisch, immers de kracht van het ideaalbeeld ligt in de mogelijkheid die het biedt om de werkelijkheid in termen van gewenst en ongewenst te beschrijven. Juist het denken in termen van contrasten tussen het ideaal en de werkelijkheid geeft reliëf aan het ruraal-urbaan continuüm. De afwijkingen van het ideaal worden gezien als een gevolg van de verstedelijking. Het ideaalbeeld is een cultureel middel om waargenomen praktijken en de daaraan gekoppelde personen in een bepaald perspectief te plaatsen: ‘residents thus define the social situation of the village as that of a gemeinschaft in nature, although under stress from the forces of gesellschaft.’ Halfacree constateert dezelfde dominante discours in zijn dorpen. Mensen ervaren ruraliteit als een manier van leven die bedreigd wordt. Die manier van leven wordt op allerlei manieren geïdealiseerd en gecontrasteerd met het tegendeel. Vanuit een dergelijk perspectief kunnen verschillende identiteiten worden gealloceerd die parallel lopen aan het onderscheid tussen stad en platteland. De echte ‘country’ mensen hebben een uitgebreid vocabulaire om dorpelingen van elkaar te onderscheiden. De ‘real country people’ beschouwen de inwoners die uit de stad afkomstig zijn als de grootse bedreigers van hun ideaal. In Bell’s dorp hanteren de mensen vier regels om iemands identiteit te bepalen: localism (geboren en getogen), ruralism (afkomstig van het platteland of werkzaam in de landbouw), countryism (praktiseert de landelijke leefwijze) of communalism (participatie in lokale samenleving). Afhankelijk van wie je bent, worden deze regels weer verschillend gehanteerd. De ‘gewone’ mensen leggen de nadruk op localism, waarmee de stedelijke import wordt buitengesloten. Zij verzetten zich fel tegen allerlei vormen van ‘landelijk leven’, zoals het houden van schapen als hobby, het streven naar authenticiteit, het houden van paarden, etcetera. Het is duidelijk het klasse-specifieke countryism waartegen ze zich afzetten. Zij verzetten zich ook tegen allerlei geformaliseerde vormen van communalism, zoals het netjes houden en optuigen van het dorp, het organiseren van kinderopvang, etcetera. Zij geven de voorkeur aan spontane, informele, sociale relaties. Kortom, het gefabriceerde, kunstmatige countryism wordt genadeloos doorzien en afgekeurd. Het is zo dat naarmate men in het dorp aan een grotere verscheidenheid aan vormen van ruraliteit wordt blootgesteld, de neiging tot distinctie en het aanscherpen van de eigen identiteit groter wordt. Terwijl de nieuwe plattelanders in de context van hun stedelijke referentiekader een hoge status hebben (een huis op het platteland is een teken van enorm cultureel kapitaal), ontlenen zij geen enkele status aan hun positie in het dorp. Het ontbreken van localism en communalism bij bepaalde bevolkingsgroepen en de introductie van het ‘landelijk wonen’ als een met stedelijkheid geassocieerde leefstijl heeft tot gevolg dat de nieuwkomers in feite worden buitengesloten. De lokale confrontatie tussen stad en land leidt tot een verscherping van de sociale grenzen en de opleving van bewuste, reflectieve identiteiten.

Opleving van ruraliteit

De Hoeksche Waard is een eiland ten zuiden van Rotterdam, waar al enige decennia een proces van urbanisering gaande is. Door de ligging vlakbij de Randstad is het een aantrekkelijk woongebied en als vestigingsplaats voor bedrijven en recreatievoorzieningen komt het ook steeds meer in trek. In velerlei opzichten is deze regio een landelijke enclave in een verstedelijkt gebied en het is dan ook nauwelijks mogelijk om dit gebied op grond van objectieve criteria nog ‘platteland’ te noemen. Op het eerste gezicht lijkt er dan ook geen aanleiding om de klassieke dichotomie stad-platteland in stand te houden. Afgezien van een aantal karakteristieke fysiek-ruimtelijke componenten, zoals het landschap, het voorzieningenpeil en de bevolkingsdichtheid, zijn de mentale en sociale verschillen immers grotendeels overbrugd. Een dergelijk uitgangspunt is echter misleidend omdat het geen rekening houdt met de wijze waarop deze veranderingen op lokaal niveau worden ervaren. Het lijkt een contradictie, maar met het vervagen van de verschillen tussen platteland en stad groeit bij de plattelandsbevolking juist het bewustzijn dat platteland en stad fundamenteel van elkaar verschillen.
Het transformatieproces stimuleert een reflectieve vorm van denken over begrippen die in het verleden nauwelijks stof tot nadenken gaven. Wanneer ‘de stad’ ver weg is en men er in het dagelijks leven niet of nauwelijks mee wordt geconfronteerd, bestaat er geen enkele aanleiding om stil te staan bij het karakter van de eigen samenleving. Het vanzelfsprekende van het alledaagse nodigt niet uit tot nadenken over het ‘andere’. In de Hoeksche Waard was men natuurlijk wel degelijk bekend met de stad. Rotterdam en Dordrecht werden regelmatig bezocht en via talloze familierelaties onderhield men contact met het leven in de grote stad. De confrontatie met de stad was echter afstandelijk en werd gekenmerkt door éénrichtingsverkeer: men ging naar de stad voor specifieke bezigheden, maar de stad bleef binnen de regio op veilige afstand. Wat voor beeld men ook had van de stad, het had geen consequenties voor het denken en handelen in de eigen streek. Wanneer het stedelijke echter binnendringt in de eigen leefwereld heeft dat logischerwijs een scala aan oordelen en vooroordelen tot gevolg. Er ontstaat een nieuw lokaal discours dat conceptueel is ingebed in een stad-platteland contrast. Dit discours wordt gevoed door verschillende individuele ervaringen, informatiebronnen en ideologieën en overstijgt het individuele karakter in politieke debatten en in voor algemeen ‘juist’ gevonden waarheden
Deze persoonlijke opvattingen zijn minder uitgekristalliseerd, minder genuanceerd, maar wel zeer relevant voor het praktisch handelen en geworteld in eigen ervaringen. Globaal gesproken kunnen we onder plattelandsbewoners drie groeperingen onderscheiden die zich rondom de thematiek stad-platteland profileren. Het gaat om dimensies uit de dagelijkse leefomgeving waarover gedacht en gesproken wordt in termen van een stad-platteland antithese.

Lokalisme

Op de eerste plaats zijn er de ‘lokalisten’. Dit zijn de mensen die zich op hun gemak voelen in een vertrouwde omgeving, omringd door familie en bekenden. Zij leggen de nadruk op het kleinschalige karakter van de woonomgeving, sociale controle en behulpzaamheid. In feite is dit het ideaalbeeld van de dorpsgemeenschap, inclusief de harmonieuze verhoudingen en achterdocht ten aanzien van vreemdelingen. De beeldvorming van de stad is karikaturaal: mensen kennen elkaar niet, er heerst criminaliteit, anonimiteit en eenzaamheid. Het ontbreekt er aan rust, ruimte en veiligheid. De geborgenheid van het bekende dorp is voor een groot deel gebaseerd op eigen ervaring, maar berust voor een deel ook op een idylle. Het beeld van de stad als de negatie van deze dorpsidylle wordt voor een belangrijk deel gevoed door de media en incidentele ervaringen met lokale criminaliteit en ontsporing van de jeugd. In de praktijk komt een dergelijke houding neer op een levenswijze die sterk lokaal georiënteerd is en een afwijzende houding ten aanzien van ‘stedelijke invloeden’ in het dorp. Ruraliteit in deze zin is een krachtig medium voor het construeren van de eigen en andermans identiteiten en is het resultaat pur sang van een dualistisch denken.
Elementen van dit lokalisme vinden we ook bij ‘nieuwe’ plattelandsbewoners. Veelal gaat het dan om jonge ouders die van mening zijn dat het voor een kind beter en veiliger is om op te groeien in een dorpse omgeving. De aansluiting met de autochtone bevolking kan wel eens problemen met zich meebrengen, maar in de nieuwbouwwijken op het platteland ontmoet men vaak gelijkgestemde mensen waarmee een nieuwe vorm van dorpsleven wordt opgebouwd.
Lokalisme als kenmerk van een sociaal systeem is geen nieuw verschijnsel, maar als bewuste uitdrukking van zorg over de verandering van de leefomgeving is het een recent fenomeen. In deze nieuwe vorm is het een moderne reactie op globalisering, verzakelijking en individualisering. De politieke variant van dit lokalisme komt vooral tot uiting in de oprichting van plaatselijke belangenverenigingen met leefbaarheid als belangrijkste thema en de oprichting van buurtverenigingen.

Naturalisme

Een tweede categorie wordt gevormd door mensen die zich weinig gelegen laten liggen aan het sociaal-culturele karakter van de plattelandssamenleving. Men onttrekt zich daaraan of participeert op marginale wijze. Het aspect van het platteland dat als het meest positief op de voorgrond treedt is de natuur, inclusief de landelijke rust, het agrarisch landschap en de open ruimte. Niet de dorpsidylle, maar de landelijke idylle is de relevante constructie die gecontrasteerd wordt met de stad. Deze groepering krijgt de benaming ‘naturalisten’. Het gaat om plattelandsbewoners die vaak de stad ontvlucht zijn op grond van motieven die in de sfeer van de puur zintuiglijke, esthetische beleving van de woonomgeving liggen. Maar ook onder autochtone plattelandsbewoners komt deze instelling vaak op de voorgrond. Ook al wonen ze in een nieuwbouwwijk, dan nog bestaat de gedachte dat je in een mum van tijd ‘buiten’ bent en kunt genieten van rust en vrijheid.
Het anti-urbanisme van deze groep ligt niet in een afwijzing van de stedelijke cultuur en maatschappij. In tegendeel, de culturele en sociale voorkeuren kunnen sterk gericht zijn op het stedelijke leven. Naturalisme is daarom niet zozeer een vorm van anti-urbanisme, als wel een uiting van een behoefte aan complementaire contrasten. Het benadrukken van het naturalistische element van het platteland is slechts anti-urbaan in de zin dat het stedelijke en het rurale als gescheiden entiteiten worden gepercipieerd. De weerstand tegen verstedelijking beperkt zich dan ook tot de inbreuk die het maakt op de landelijke rust door de aanleg van wegen, industrieterreinen, recreatievoorzieningen, woningbouw, etcetera. Sociale en politieke bewegingen die zich inzetten voor het behoud van karakteristieke landelijke gebieden vinden bij deze groepering dan ook steun. Hoewel het naturalisme, evenals het lokalisme, reeds een lang bestaand verschijnsel is, is het in de huidige vorm meer dan ooit ingebed in een stad-platteland discours.

Regionalisme

Een derde groepering plattelandsbewoners die door de verstedelijking van het platteland een nieuwe reflectieve impuls heeft gekregen zijn de ‘regionalisten’. Dit is een bont gezelschap van heemkundigen, folkloristen, genealogen en naamkundigen die gericht zijn op conservering, musealisering en revitalisering van authentieke streekkenmerken. Urbanisme wordt hier in brede zin geassocieerd met massacultuur en globalisering, tot gevolg hebbend dat het eigen karakter van regio’s verdwijnt en mensen zich niet meer verbonden voelen met de eigen streek. De vervlakking komt tot uiting in het verdwijnen van de typische materiële cultuur, het streekdialect en allerlei lokale gewoonten en gebruiken. Met de mobiliteit van de bevolking en het collectief vergeten van de eigen geschiedenis dreigt bovendien een gebrek aan belangstelling om de restanten van de eigen identiteit en cultuur nieuw leven in te blazen. De regionalisten zijn veelal actief in regionale heemkundige kringen waarin ze zich inspannen om het traditionele streekeigene zoveel mogelijk voor het nageslacht te documenteren. Van groot belang is ook de zorg voor monumenten en andere karakteristieke identiteitsdragers.
Regionalisme is echter meer dan een verzameling aan activiteiten. Onder brede lagen van de bevolking sluimert de behoefte zich met een regio te kunnen identificeren. Dit komt onder meer tot uiting in de wens om in een bepaalde plaats of streek te willen wonen. Dat is de plaats waarmee men zich om sentimentele redenen verbonden voelt, meestal omdat men er geboren is of omdat het de plek is waar de voorouders hun voetsporen hebben achtergelaten. Een mengeling van nostalgie en een gevoel ergens geworteld te zijn draagt daartoe bij. De omgeving mag daarom niet veranderen om de droom van de voorouderlijke grond niet te verstoren. Regionalisme wordt ook wel gezien als een vlucht voor de jachtige werkelijkheid van het dagelijks leven en een verlangen naar zekerheid en authenticiteit. Het platteland symboliseert in die zin het retrospectieve contrapunt van het heden.
Regionalisme kan samen gaan met het ontstaan van een regionale beweging die gericht is op het verkrijgen van grotere bestuurlijke autonomie of het verwerven van fondsen en privileges van staatswege om het opbloeien van de regionale identiteit en welvaart te verhogen. Een regionale beweging kan zich echter ook beperken tot het stimuleren van het streekbewustzijn binnen de regio zelf, bijvoorbeeld door het creëren van een museum, educatieve activiteiten, folkloristische gebeurtenissen en monumentenbeheer.

Conclusie

De verstedelijking van het platteland heeft de afgelopen decennia tot gevolg gehad dat het begrip ‘platteland’ een geheel nieuwe inhoud heeft gekregen. Met het vervagen van de verschillen in bevolkingssamenstelling en het opheffen van het isolement wordt het platteland niet meer zozeer geassocieerd met culturele en sociale kenmerken, maar met ‘landschap’ en ruimte. De tegenstelling stad-platteland wordt in het publieke discours vooral gedomineerd door de vraag hoe deze ruimtelijke kwaliteiten optimaal benut kunnen worden. Landschap en natuur, landbouw, recreatie, woningbouw, industrie en infrastructuur concurreren met elkaar om de schaarse ruimte. Het platteland wordt steeds meer gezien als een territorium waar de ruimteproblemen van een dichtbevolkt land tot een bevredigende oplossing gebracht moeten worden. Als zodanig is de tegenstelling stad-platteland geen abstracte tweedeling, maar een realiteit waarmee plattelandsbewoners in de eigen omgeving voortdurend geconfronteerd worden. Het vervagen van de verschillen tussen stad en platteland leidt derhalve tot een verscherping van de tegenstellingen in de alledaagse praktijk. In hetgeen vooraf gegaan is heb ik aangetoond dat het stad-platteland discours onder de plattelandsbevolking zich geenszins beperkt tot de wenselijkheid of onwenselijkheid van verstedelijking in fysieke zin. Er zijn ook culturele waarden en samenlevingsvormen in het geding. Onder de Hoekschewaardse bevolking bestaat bijvoorbeeld een wijd verbreid anti-urbanisme dat zich afzet tegen de ‘kolonisering’ van de alledaagse leefwereld. Met name de autochtone bevolking voelt de penetratie van nieuwe ideeën en ontwikkelingen als een bedreiging voor het kleinschalige dorps- en buurtleven.
Nieuwe vormen van plattelandsbewustzijn hebben als gemeenschappelijk thema dat het platteland bedreigd wordt door verstedelijking. Of het nu om het sociale leven gaat, natuur en landschap, het streekeigene of de morele orde: niemand ontkomt eraan om op een of andere wijze positie te kiezen. Het opleven van de perceptie dat stad en platteland fundamenteel van elkaar verschillen, is een opvallend verschijnsel. Juist in een periode dat het proces van integratie en het vervagen van sociaal-economische verschillen tussen stad en platteland niet meer te stuiten lijken, groeit de behoefte aan het….(?)

Literatuur

Bell, M.M. (1992) The fruit of difference: The rural-urban continuum as a system of identity. Rural Sociology 57 (1), pp. 65-82_PRIVATE
Bonner, K. (1997) A great place to raise kids. Interpretation, science, and the urban-rural debate (Montreal & Kinston etc.: McGill-Queens University Press
Creed, G.W. and B. Ching (1997) Recognizing rusticity. Identity and the power of place. In B. Ching and G.W. Creed (eds.), Knowing your place. Rural identity and cultural hierarchy (New York and London: Routledge), pp. 1-38
DuPuis, E.M. and P. Vandergeest eds. (1996) Creating the countryside. The politics of rural and environmental discourse (Philadelphia: Temple University Press)
Haan, H.J. de (1998) De urbanisering van het platteland: ondergang en opleving van ruraliteit. In: Waar het landschap begint/new landscape frontiers. (Rotterdam: Architecture International Rotterdam)
Haan, H.J. de (1998) Jongeren tussen stad en platteland: droom, werkelijkheid en mythe. In: Waar het landschap begint/new landscape frontiers. (Rotterdam: Architecture International Rotterdam)
Halfacree, K. (1994) The importance of ?the rural? in the constitution of counterurbanization. Sociologia Ruralis 34 (2-3), pp. 164-189
Halfacree, K.H. (1993) Locality and social representation: space, discourse and alternative definitions of the rural. Journal of Rural Studies 9 (1), pp. 23-37
Halfacree, K.H. (1995) Talking about rurality: Social reprersentations of the rural as expressed by residents of six English parishes. Journal of Rural Studies 11 (1), pp. 1-20
Hoggart, K. et al. (1995) Rural Europe. Identity and change (London etc.: Arnold)
Jones, O. (1995) Lay discourses of the rural: Developments and implications for rural studies. Journal of Rural Studies 11 (1), pp. 35-49
Lowe, P. et al. (1995) A civilised retreat? Anti-urbanism, rurality and the making of an Anglo-centric culture. In P. Healey etal. eds., The new urban context (John Wiley & Sons Ltd.), pp. 63-82
Marsden, T. et al. (1993) Constructing the countryside (London: UCL Press)
Mormont, M. (1990) Who is rural? or how to be rural: towards a sociology of the rural. In T. Marsden et al. eds., Rural restructuring. Global processes and their responses (London: David Fulton Publishers), pp. 21-44
Murdoch, J. and A. Pratt (1993) Rural studies: modernism, postmodernism and the ?post-rural?. Journal of Rural Studies 9 (4), pp. 411-427
Pratt, A.C. (1996) Discourses of rurality. Loose talk or social struggle. Journal of Rural Studies 12 (1), pp. 69-78
Ray, C. (1998) Culture, intellectual property and territorial rural development. Sociologia Ruralis 38 (1), pp. 3-20