Hans van der Cammen is directeur Ruimtelijk Onderzoek en Planontwikkeling bij de Rijkplanologische Dienst (RPD). De RPD is onderdeel van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Van der Cammen is planoloog, en werkte eerder bij TNO en de Universiteit van Amsterdam. Onder zijn leiding wordt gewerkt aan de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, die dit najaar zal verschijnen.

‘In de vakwereld en de media wordt de discussie over de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening volop gevoerd. Meer dan eerdere nota’s wordt de Vijfde Nota opgesteld in een open proces. We hebben een uitgebreid communicatiecircuit opgezet, waarin maatschappelijke organisaties uit het hele land worden betrokken. Minister Pronk wisselt in verschillende rondes met lokale bestuurders van gedachten. We roepen ook burgers op om mee te praten, onder andere via internet. Over de uitgangspunten voor de Vijfde Nota zijn we dus nog steeds in gesprek.’

Geen verrassingen

‘Al veertig jaar verschijnt in Nederland om de tien jaar een nota over de ruimtelijke ordening. Inmiddels zijn we aangeland bij de vijfde. In alle vorige nota’s is de noodzaak benadrukt de verstedelijking te bundelen en het platteland open te houden. Iedere keer weer, al sinds de jaren zestig dus, onderschrijft de Tweede Kamer deze uitgangspunten van harte. En dat is natuurlijk geen verrassing, want Nederland is klein, verstedelijkt en vol. Vorig jaar gaf de Tweede Kamer weer eens een duidelijk signaal af dat men er in grote lijnen nog hetzelfde over denkt. Bij de discussie over de herinrichting van de Hoekse Waard vond een ruime kamermeerderheid dat dit gebied open moest blijven. Van dit belang is de Nederlandse planologie zich trouwens altijd bewust geweest. Sommige doelstellingen in de ruimtelijke ordening van ons land veranderen nauwelijks. Wel verandert de manier waarop we deze willen realiseren.’

Een strategische nota

‘Mijn verwachting is dat de Vijfde Nota een strategische nota zal worden. Een kader, met uitgangspunten waarop gemeenten en provincies zich bij de uitvoering van hun beleid kunnen richten. Op landelijk niveau willen we ons beperken tot het stellen van randvoorwaarden. In toenemende mate kunnen de regio’s zelf programma’s bepalen en projecten ontwikkelen. Om een voorbeeld te geven: in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX), heeft het rijk in heel Nederland locaties aangewezen voor woningbouw. De aantallen woningen die gebouwd moesten worden hebben we per locatie tot 2010 vastgesteld. Het jaar 2010 komt dichterbij, dus binnenkort moeten we gaan praten over de periode daarna. Ik zou me kunnen voorstellen dat het rijk zich gaat beperken tot het vaststellen van algemene criteria en contingenten per regio en de bepaling van locaties overlaat aan de lagere overheden. Een dergelijke vorm van decentralisatie zou op meer terreinen kunnen plaatsvinden.’

Gebiedsgerichte aanpak

‘De Vijfde Nota bevat geen voor alle gebieden geldende aanpak. Je moet per gebied bekijken welke componenten je het beste kunt versterken. De optimale verhouding tussen de ruimtelijke functies verschilt per gebied. Lokale overheden zijn beter in staat om gedifferentieerde, op de plaatselijke situatie toegesneden oplossingen te bedenken. Doordat het rijk alleen de kaders aangeeft, worden de lagere overheden gestimuleerd om samen te werken. Als het niet nodig is, gaat het rijk daar niet tussen zitten.’

Duidelijke spelregels en handhaving

‘Meer beleidsvrijheid voor de regio kan leiden tot meer maatwerk en een integrale aanpak. Wij hebben deze ambities ook op het terrein van de handhaving. De inspecties voor Ruimtelijke Ordening zijn daarom onlangs gereorganiseerd. De inspectie concentreerde zich vroeger op drie deelgebieden: Ruimtelijke Ordening, Milieu en Volkshuisvesting. Nu zullen deze gebieden onder één inspecteur gaan vallen, die een integrale visie en aanpak kan ontwikkelen. Meer ruimte geven aan de regio’s brengt nu eenmaal ook risico’s met zich mee. Soms is het leven sterker dan de leer. Neem het tempo waarin sommige dorpen zich hebben uitgebreid. Men heeft het toegewezen contingent te bouwen woningen, dat was bedoeld om tien jaar te overbruggen, versneld opgebruikt. Vervolgens is men bij de provincie om meer woningen gaan vragen met een beroep op de eigen bevolking. Ook als het rijk meer ruimte aan de regio’s geeft, zal het toezicht op gemeenten een kerntaak blijven. We moeten de voordelen van decentralisatie erkennen, maar ook de risico’s. Als we de regio’s met duidelijke spelregels en eisen meer ruimte geven, moet dit een tegenhanger hebben in een goede organisatie van de handhaving.’

Dorpslandschappen

‘Het begrip ‘dorpslandschappen’ zal waarschijnlijk niet in de Vijfde Nota worden gebruikt. Maar onderdelen uit de filosofie achter het begrip spelen wel een rol. Bijvoorbeeld het idee dat het platteland niet moet worden opgevat als overloopgebied van de stad. Het platteland heeft eigen kwaliteiten. Die kun je en moet je uitbouwen. Cultuurhistorie kan één van die kwaliteiten zijn. De nota Belvedere heeft vorig jaar opnieuw het belang hiervan onderstreept. De nota laat zien hoe rijk ons land is aan cultuurhistorische landschappen, historische bouwwerken en bodemarchief. Er is een fonds ingesteld om daarin te investeren. Maar we willen niet alleen maar conserveren. Er moet ook ruimte zijn voor economische ontwikkelingen, landbouw, wonen en nieuwe natuur. Belvedere is dus niet het enige evangelie voor het landelijk gebied.’

Overtuigingskracht

‘In het algemeen zijn we van plan om ons beleid op een meer actieve en positieve manier uit te dragen. We moeten dus niet alleen maar zaken verbieden, maar ook aangeven welke positieve bedoeling daar achter steekt. We zijn bijvoorbeeld tegen woningbouw in het Groene Hart omdat we daar het open landschap willen behouden. Nu staan er altijd tegenstanders op die met veel overtuigingskracht wijzen op de lelijke en aangetaste plekken in dat open landschap. Zij voeren aan dat het rijk een gebied probeert te behouden waarin niemand is geïnteresseerd. Je staat sterker als je goed aan kunt geven waarom je het open landschap belangrijk vindt. Je moet dan ook niet doen alsof de aangetaste plekken niet bestaan, maar oplossingen bedenken om die plekken aantrekkelijker te maken. Het zou trouwens ook zo kunnen zijn dat je zegt: we willen openheid, maar op deze specifieke plek, die toch al is aangetast, gelden daarvoor onvoldoende argumenten. Deze discussies moeten we vaker aangaan.’