Terwijl de bioindustrie nog bezig was om zich sluipend in de vooroplopende westerse en Amerikaanse wereld te ontwikkelen, beschreef dit meisje met aantrekkelijke taalfouten hoe zij een vakantie doorbracht op de boerderij van haar grootvader. Zij sloot vriendschap met een van de bewoners van de boerderij, een bruine kip die zij Gene Autrey noemde. Haar overpeinzingen over persoonlijke vriendschap met kippen waren het gevolg van de manier waarop Gene Autrey aan haar eind kwam ten bate van oma’s keuken. ‘Ze flopte op de grond op en neer met zonder geen hoofd op. Aan tafel zei ik niets, maar het was of ik mijn familie opat.’ Treurig adviseert ze: ‘Never get perconel with a chicken’. Wij worden vandaag de dag zelden op een andere wijze geconfronteerd met het vlees dat we eten, dan via keurige verpakkingen in de koelschappen van het grootwinkelbedrijf en zelfs al hadden we vriendschap met een dier gesloten, dan zouden we het in gefileerde toestand niet herkennen. Het leed van een individu is bovendien nog te begrijpen, maar het leed van het hele vacuüm verpakte universum niet. De dieren die wij ontwikkeld hebben voor de boxen, batterijen en dergelijke, zijn net als wijzelf goed aangepast aan ‘a brave new world’. Zij zijn maar een greep uit de genetische diversiteit die wij over de hele wereld hebben gerealiseerd. Ze zijn niet meer aangepast aan een stukje gras met prikkeldraad erom, aan een potstal met bragel tot de knieën, niet aan een houten hok met stro en drek, nee, ze doen het goed in kleine gazen kooitjes, vijf producentes bij elkaar. Voordat wij ze in de soep doen, willen wij het hen echter graag zo goed mogelijk geven. Wij willen ze laten scharrelen en meten het geluk van de scharrelaars af aan een wettelijk vastgestelde hoeveelheid vierkante centimeters die wij ze toebedelen. Geef ze een goede advocaat die voor hen de weggefokte genen van het originele wilde Rode Boshoen (Gallus bankiva) weer opeist! Wij hebben wel andere maatregelen voor ze in petto. Als ze de neiging krijgen om de buurvrouw te pikken, welaan, een kleine ingreep op voorhand, geen probleem. In een vlaag van oneconomische menselijkheid hebben we ze ooit kleine zonnebrilletjes opgedaan maar later bleek het veel efficiënter om gewoon de punt van de snavel te amputeren. Men moet niet te moeilijk doen over relatief kleine ingrepen die de economie ten dienste staan. Zo is het in het bergtransportwezen bekend dat je bij muildieren 12% meer rendement krijgt als je bij hen het neustussenschot doorsnijdt. Op grote hoogte werkt dat verruimend op de ademhaling. Het zou mijns inziens profijtelijk zijn om dat op sommige departementen en enkele gemeentehuizen ook door te voeren. Als het de werkprestatie verhoogt, valt de ingreep wel binnen het ziekenfonds. Baat het niet, het schaadt ook niet. Er is voor ons natuurlijk geen weg terug en voor de leghoenders ook niet. Alleen het feminisme heeft enige winst geboekt, want de miljoenen leghennen zijn vrouwtjes en delen dat voorrecht met de melkveestapel en de fokzeugen. Wie heeft er nog een erf met een fatsoenlijke mesthoop waarop de haan victorie kan kraaien? Wij hebben trouwens wel zo’n erf, maar toen we in één seizoen tweeëndertig kippen aan de havik verloren, hebben we het restant maar weer ondergebracht in een ren. Ze hebben daar nog acht keer de minimum-scharrelruimte en de haan kan zo zijn harem goed overzien. Ik kan me een romantischer afwerkplek voorstellen maar hij heeft er kennelijk geen problemen mee.
Legbatterijkippen komen op mij over als de bewoners van de grote stad die je niet groet als je er gaat winkelen en die een soort naamlozen vertegenwoordigen waarmee je niet ‘perconel’ wordt. Ze heten ook niet meer Gene Autry, Welsummer, Barnevelder of Leghorn, ze heten nu ‘High Line 214 X’. Ik werd ooit geconfronteerd met het verschijnsel legbatterijkip als individu toen ik Jan B. een shagje zag draaien op straat voor zijn erf. Gewoontegetrouw stopte ik voor een kort informatief gesprek, toen ik naast hem een geelbruine productiekip zag staan die mij vooral opviel omdat ze géén shagje draaide. ‘Heb je nog een kip Jan?’ vroeg ik verbaasd. ‘Overbleeb’m’, legde Jan uit. De andere kippen waren om vage redenen al lang in de pan geraakt maar deze kip, die inmiddels acht jaar bleek te zijn, had zich ontwikkeld tot huisvriend en Jan was behoorlijk ‘perconel’ met haar. ‘Deze kip’, legde Jan omstandig uit, ‘deze kip, tikt tegen het glas en dan laat ik hem (in agrarische productietermen en ook in Eloises bericht over Gene Autrey is de kip mannelijk) erin. De kip legt dan een ei achter de tv, op de Drentse Courant. Dat doet ie om de andere dag.’
Ich wollt’ ich wär’ ein Huhn So hätte ich nichts zu tun Ich legte jeden Tag ein Ei und Abends war ich frei *
‘Om de andere dag dus. Hij komt ook weer naar me toe en roept om eruit gelaten te worden.’ De kip staat naast hem en bevestigt het verhaal. Het is voor het eerst dat een bio-industriële werknemer geestelijk tot mij doordringt. Jaren later vraag ik Jan hoe het met de kip gaat. Hij vertelt me hoe de kip mal aan het eind kwam. Het was al dagen stormweer en de kip sliep in een Thuja. Jan pakte hem er ’s avonds uit en zette hem op de wasmachine in de schuur. De derde avond zat hij te hoog en die nacht waren er harde rukwinden. Hij moet eruit gewaaid zijn en een kip ziet ’s nachts niets. Toen Jan ’s ochtends buiten kwam, hadden de zeven boerderijkatten de kip al voor tweederde opgevreten. Dat is nog eens wat anders dan in de schappen van een supermarkt terechtkomen.
* Busch, Morgenstern of Heine, kip wist het niet