Met dit historisch beeld kwam ik drie decennia geleden in contact met het uitgestrekte noorden van Nederland. Het is hier kouder en het waait hier nog meer. Hier op de Friese klei en op het Groninger Hogeland vallen vooral de slingerende wegen op, die op een natuurlijke wijze zijn ontstaan. Door de mens zijn deze wegen geaccentueerd door bomen, iepenbomen, zwaar gebogen door de heersende westenwinden om de voortgaande mens zijn weg te wijzen. Dat maakt dat ik als Zeeuw mij hier zo thuis voel.
De iep in Noord-Nederland
Naar aanleiding van de laatste enquête onder de noordelijke iepenbeheerders, in 1997 gehouden, kan ervan uitgegaan worden dat er in Drenthe, Friesland en Groningen meer dan honderdduizend klonale iepen zijn. Op het Drents plateau komt de iep sporadisch voor, maar ze komt wel als een verrassing over. Hollandse iepen staan plotseling solitair tussen de eiken langs binnenwegen. Daarentegen zijn de karakteristiek gebogen iepenrijen in de waddenstreek bepalend voor de totale indruk die het landschap op je maakt. Nog wel, moet je er bij zeggen, want veel van die bomenrijen zijn al gesneuveld door de gevreesde iepenziekte. Zo heb ik mij afgevraagd of deze boomsoort voor Nederland verloren is. Laat de natuur zijn gang maar gaan. Deze vraag leidt meteen tot het zoeken naar een vervanger van de iep op het open Hogeland en de Friese kleistreek. Een alternatief heb ik niet kunnen vinden. Dit verbaast mij niet. Zo is er toch ook geen vervanger voor de archaïsche en knoestige eik en evenmin voor de plechtige en voorname beuk. De iep is vrijwel de enige boom die opgewassen is tegen de groeiomstandigheden in de kuststreken van Zuid- en Noord-Holland, Friesland en Groningen. Zijn de Bomenstichting, en met haar de vele vrijwilligers, een roepende in de Hollandse kuststreek, het deel van ons land dat jaarlijks door miljoenen buitenlanders bezocht wordt? Deze toeristen dragen het Hollandse beeld van strand, duinen en daarachter de polders met de bomenrijen mee naar huis. In het winderige waddenkustgebied kan alleen de iep dit beeld instandhouden.
De iep
De betrokkenheid bij een boomsoort is voor ieder iets persoonlijks. Zoals mensen onderling aantrekkingskracht op elkaar hebben, zo werkt die relatie ook tussen mensen en bomen. Zo komt de één onder de indruk van een oude eik; de ander valt voor een uitbundig bloeiende paardekastanje of houdt van het ritselen van een populier of van het monumentaal voorkomen van de iep. Op de keper beschouwd heeft de iep maar één nadeel. Hij heeft een te rigoureus afweermiddel tegen de ziekte die veroorzaakt wordt door een schimmel. Deze groeit aanvankelijk in de houtvaten van de boom. Via de sapstroom verspreidt de schimmel zich steeds verder. De iep tracht de schimmel tegen te houden door de houtvaten af te sluiten. Hiermee richt de boom zichzelf te gronde. Hij droogt uit en tenslotte sterft zo de hele kroon. De verspreiding van de schimmel wordt voornamelijk door de iepenspintkever gedaan. Zij leggen hun eieren bij voorkeur in zwakke (zieke) bomen. ’s Zomers zorgen de uitvliegende jonge kevers voor de verspreiding. Wat betreft levensverwachting zit deze boomsoort in de middencategorie. Honderdvijftig jaar is al stokoud voor hem. Verder heeft de iep alleen maar voordelen: het is een snelle groeier en zowel een stads- als een landschapsboom, hij kan tegen zeewind en is ook goed bestand tegen vervuilde lucht.
Wat is er aan de hand met de iepenziekte? De laatste jaren is veel gediscussieerd over de vraag of de iepenziektebestrijding wel zinvol is. Er zijn in de wereld meerdere voorbeelden waaruit blijkt dat het wel zin heeft. Een stad als Amsterdam heeft deze ziekte van het begin af aan goed aangepakt, met goed resultaat. In de jaren tachtig kon het aantal zieke bomen door de landelijke regeling beheersbaar op minder dan een procent gehouden worden. Op het hoogtepunt van de ziektebestrijding (½% in 1990) liet de minister eenzijdig deze landelijke regeling varen. Hierdoor werd één centraal geleide verantwoordelijkheid (het ministerie van Landbouw) van de ene dag op de andere dag versnipperd over zeshonderd gemeenten! Aan al hun taken werd deze belangrijke verantwoordelijkheid stilzwijgend toegevoegd. De Bomenstichting, het Amsterdamse onderzoeksbureau Omegam, Wageningse iependeskundigen en overige betrokkenen uit het hele land trokken reeds tijdens het ministeriële voornemen aan de bel. Maar ‘Den Haag’ had in al haar wijsheid besloten. De gevolgen waren snel merkbaar. Elk jaar nam het aantal zieke iepen weer toe. Jaren van overleg en gerichte acties, onder andere naar het ministerie van LNV, resulteerde in een positieve wending. De minister kende in 1997 een subsidie toe voor een centrale aanpak. Daardoor kan de Bomenstichting gedurende twee jaar lang twee mensen aanstellen die de coördinerende taak van het iepenberaad uitvoeren.
Wat kunnen we aan de iepenziekte doen?
Allereerst moeten we de ziekte onder controle krijgen, zoals het de afgelopen decennia meermalen is gebeurd. Als eerste stap wordt de Iepenwacht geïntroduceerd in Noord-Holland, Friesland en Groningen. Hiervoor hebben in Friesland en Groningen de beide Stichtingen Landschapsbeheer zich bijzonder ingezet. Zij hebben hun landschappelijke verantwoordelijkheid op het juiste moment laten gelden door het initiatief op provinciaal niveau te nemen. Daartoe riepen zij alle betrokkenen op met als resultaat dat begin 1999 de Iepenwacht wordt ingesteld. Iedere provincie heeft zijn eigen aanpak. Voor Groningen is een werkgroep gevormd uit de iepenbeheerders. Deze bestaat uit vertegenwoordigers van drie gemeenten, Staatsbosbeheer, Plantenziektekundige Dienst, Landschapsbeheer, Provincie en de provinciaal coördinator Iepenberaad. In de Iepenwacht werken verschillende partijen samen, waaronder de Plantenziektekundige Dienst, Landschapsbeheer, Dienst Landbouw Voorlichting, Arcadis Heidemij Realisatie en het Iepenberaad van de Bomenstichting. De doelstelling is het instandhouden van de iep voor stad en landschap, tegen aanvaardbare kosten. De Iepenwacht wil de beheerder ondersteunen bij al zijn taken op het gebied van de iepenziektebestrijding. Hieronder vallen zowel het opsporen, verwijderen en vervangen van zieke iepen als voorlichting en beleidsmatige ondersteuning. De beheerder kan hiervoor een abonnement nemen. De vorm van dit abonnement is variabel, afhankelijk van de taken die aan de Iepenwacht worden uitbesteed. De Iepenwacht zal bij voldoende deelnemers kunnen zorgen voor een gebiedsdekkende controle en snelle verwijdering van alle zieke bomen. Door de afstemming van de werkzaamheden kunnen de kosten worden beperkt en wordt de iepenziekte teruggedrongen. Naast deze noodzakelijke praktische maatregelen dient ook het wetenschappelijk onderzoek weer opgepakt te worden om nieuwe iepencultivars te ontwikkelen die niet of weinig vatbaar voor de iepenziekte zijn. Op dit moment zijn er acht cultivars die weinig vatbaar voor de iepenziekte zijn. Tot nu toe is Columella (de jongste cultivar), sinds 1990 vrijgegeven, niet vatbaar voor de iepenziekte gebleken. In de toekomst moet blijken of dit zo blijft.
Is het reëel om iepen te blijven planten? Wetenschappers hebben als reactie op de heersende iepenziekte rond de Tweede Wereldoorlog een nieuwe generatie iepencultivars op de markt gebracht. Zij hoopten dat deze bomen weinig vatbaar voor de iepenziekte zouden zijn. Het tegendeel bleek voor de meeste cultivars helaas waar te zijn. Toch bepaalt die generatie cultivars van een halve eeuw geleden (Vegeta, Commelin en Groeneveld) op dit moment het gezicht van vele wegen langs de Hollandse, Friese en Groningse kust. In de drie noordelijke provincies zijn de iepen landelijk relatief in kleiner aantal aanwezig. Maar voor kustgemeenten als Eemsmond en Delfzijl maakt deze boomsoort zo’n dertig procent van het bomenbezit uit. De genoemde cultivars en de jongere generatie iepen uit de jaren zeventig en tachtig kunnen weliswaar de monumentaliteit van de ‘Ulmus x hollandica’ Belgica (gewone Hollandse iep) niet evenaren, maar zij hebben wel hun eigen karakteristieke eigenschappen.
Plant een iep
Als we dan niet de Hollandse iep kunnen planten, dan moet dat ons niet weerhouden om in ieder geval de weinig vatbare iepencultivars te blijven planten. Dit planten moet dan niet in monocultuur en in kilometers lange rijen gebeuren. Afwisseling is nog altijd een groot goed. Een afwisseling van iepen met andere boomsoorten is bijvoorbeeld te zien in Drenthe en langs de Oostzeekust in het voormalige Oost-Duitsland. Wie nu plant, zorgt voor de toekomst; wij zijn ook verantwoordelijk voor de generaties van de 21ste eeuw. Zo zijn wij onze vroegere groenontwerpers dankbaar voor hun geloof in bepaalde boomsoorten, al was hun geloof in onze ogen soms onterecht. Maar op dat moment deden zij het toch maar. Als wij de iep nu zouden opgeven, dan laten wij een voor Nederland zeer karakteristieke boom uitsterven en accepteren we daarmee de teloorgang van echte Hollandse kustlandschappen, terwijl er middelen zijn om dit goed voor ons en ons nageslacht te bewaren. De weinig vatbare iepencultivars bieden goed mogelijkheden om deze bomen aan de Hollandse grond toe te vertrouwen. Ik wil mij aansluiten bij een uitspraak van Maarten Luther: ‘Als morgen de wereld zal vergaan, plant ik vandaag nog een boom’. Wie zijn wij dan om geen iepen meer te planten! Wie gelooft in de Hollandse polders, zal iepen blijven planten.