In deze rubriek komen de kleine onbekende zoogdieren aan bod. Bioloog Marijke Drees behandelt dit maal de Noordse woelmuis, die door de Europarlementariër Maartje van Putten wel de Panda van Nederland genoemd wordt, vanwege zijn zeldzaamheid en zijn aaibaarheid.

Die aaibaarheid is meer bij-wijze-van-spreken. Je krijgt ze tenslotte zelden te zien. Wel kan een geoefende waarnemer hun aanwezigheid zien aan de gangen met kleine ‘molshopen’ die ze maken. Hoe ziet de Noordse woelmuis eruit? Het is een woelmuis, familie van de bekendere veldmuis: met een stompe kop en kleine oortjes ziet hij er heel anders uit dan de bosmuis en huismuis, met hun grote Mickey-Mouse-oren. Voor een muis is hij vrij groot: tot 60 gram (de veldmuis gaat tot 45 gram). Hij leeft vooral in vochtige en natte biotopen, zoals vochtige hooilanden en rietkragen op laagveen en klei. Het zijn daar strikte vegetariërs: ze eten de kruiden tussen het riet en gras. Ze zwemmen en duiken goed en kunnen daardoor vrij gemakkelijk eilandjes koloniseren. Op locaties waar de Noordse woelmuis de enige woelmuissoort is, zoals tot voor kort op Texel en voor de aanleg van de Deltawerken op de Zeeuwse eilanden, komt hij ook in de drogere gebieden voor. Maar dat is afgelopen als zijn familieleden aardmuis en veldmuis de plekken bereiken. Kennelijk kan hij de concurrentie alleen aan op natte plekken die voor de anderen minder geschikt zijn.

Zoals de naam aangeeft, is het een noordelijke muis: in koudere gebieden, zoals Scandinavië en Polen is de Noordse woelmuis een algemene soort. Waarschijnlijk is hij ook in Nederland veel algemener geweest, toen ons land nog natter was. Archeologen hebben schedeltjes gevonden bij het zeven van de grond van de terp Hogebeintum. En ook over de grens, in Schleswig-Holstein, kwam de soort voor. Doordat de Nederlandse populatie al zo lang gescheiden is van de grote populatie, is hier een aparte ondersoort ontstaan, in het Latijn aangeduid als Microtus oeconomus arenicola.

Zeldzaamheid

Zo’n aparte, kleine populatie is uiterst kwetsbaar. Vooral omdat de versnippering van zijn leefgebied nog steeds doorzet. Hij komt in Friesland voor en dan alleen nog in natuurreservaten. De Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming heeft verschillende inventarisaties opgezet door braakbalonderzoek en door het vangen met zogenoemde levend-vallen. Het vangen met die vallen is een intensieve bezigheid, vooral in veengebieden waar je nauwelijks kunt lopen. Maar het is wel heel leuk, omdat je de kleine zoogdieren dan van heel dichtbij ziet. De Noordse woelmuis is een schattig dik beestje met een langharige ruige vacht. Tot voor kort kwam hij ook in de Wieden en Weerribben in de Kop van Overijssel voor, maar daar konden de veldwerkers hem niet meer vinden. Die inkrimping van het areaal baart ons zorgen. Er zijn sterke populaties in Waterland, de Zaanstreek, Zuid-Holland en Zeeland, maar die hebben geen relatie met de Friese.

Habitatrichtlijn

De Europese Unie bemoeit zich met natuurbescherming en kent onder meer twee belangrijke richtlijnen (wetten): de Vogel- en de Habitatrichtlijn. De eerste voor vogels, de andere voor de andere soorten. In een bijlage van de Habitatrichtlijn worden de dieren en planten genoemd die ‘van communautair belang’ zijn, waaronder onze ondersoort van de Noordse woelmuis. Dit betekent dat hij Europees gezien zo belangrijk is dat er aparte beschermingsmaatregelen voor genomen moeten worden. Nederland moet hiervoor in Brussel de gebieden aanmelden waar ze voorkomen, om zo onderdeel uit te maken van het Europese Ecologische Netwerk, Natura 2000.

Voor meer informatie kunt u terecht bij de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Oude Kraan 8, 6811 LJ Arnhem.

Trefwoorden