Ik wil graag beginnen met een misverstand uit de weg te ruimen. Tot mijn schrik bleek me dat ik gevraagd ben als deskundige een bijdrage aan het Keuningcongres `Tussen Aa en Hunze' te leveren. Maar ik ben geen deskundige, ik ben journalist. En dat is per definitie iets anders.

Ik wil graag beginnen met een misverstand uit de weg te ruimen. Tot mijn schrik bleek me dat ik gevraagd ben als deskundige een bijdrage aan het Keuningcongres `Tussen Aa en Hunze’ te leveren. Maar ik ben geen deskundige, ik ben journalist. En dat is per definitie iets anders. Ik ben mede geen deskundige omdat ik vorige week dinsdag voor het eerst in de Drentsche Aa ben geweest. Ik zeg het maar alvast. Om te weten waar we het over gingen hebben heb ik een excursie gemaakt onder de deskundige begeleiding van Hans Elerie. Het was werkelijk ontzettend leuk en heel interessant. Ik ben in de derde plaats geen deskundige omdat ik niet eens uit Nederland kom. Ik ben van oorsprong Amerikaanse, dat ben ik overigens nog steeds. Dus, dit is niet mijn natuurlijke habitat. Alles wat ik weet, heb ik van iemand anders gehoord. Dat ga ik nu recyclen en nog een keer vertellen.

Even serieus. Lange tijd was het praten over identiteit not done in Nederland. Inmiddels heeft er een ommekeer in de ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Culturele identiteit mag weer. Sterker nog, culturele identiteit wordt nu gezien als vormgever van ruimtelijke ontwikkeling. Zoals de organisatoren van deze bijeenkomst in hun voorbereidend schrijven constateerden: ‘Op de valreep naar de volgende eeuw voltrekt zich een verrassende kentering.’ In de startnota voor de Vijfde Nota wordt culturele identiteit ingezet als speerpunt tegen vervlakking en uniformering, iets wat wij natuurlijk allemaal om ons heen zien gebeuren. Dan komt de Raad voor het Landelijk Gebied met het advies ‘Made in Holland’ -typisch dat ze het een Engelstalige titel geven- waarin een lans wordt gebroken voor de verscheidenheid van het platteland. Kort daarop is er de interdepartementale beleidsnota Belvedere, waarin cultuurhistorie een voorhoederol wordt toebedacht in de inrichting van de ruimte. In dat kader is in het Nederlands Architectuurinstituut een paar maanden geleden drie avonden lang gedebatteerd over de culturele component in de ruimtelijke ordening. En in mei en juni worden er nog eens drie avonden aan het Belvedere-gedachtegoed gewijd. De overheid, kortom, heeft de culturele identiteit ontdekt.

Dat is onder andere te zien aan de lijst afkortingen achterin de Belvederenota, die meer dan zestig lemmata telt voor allerhande regelingen,nota’s en instanties. De R.O.M.-gebieden, de W.C.L.-gebieden, de stukjes die getooid zijn met een gebiedsgericht beleid, de E.H.S., de D.L.G., de N.B.L. Naast de cultuurhistorische stapelkaart, die achterin de nota ligt, zou er eigenlijk ook een ‘regelgevings- en goede bedoelingen stapelkaart’ moeten liggen. Of misschien werkt dat alleen maar ontmoedigend. Toch verdienen de organisatoren van het Keuningcongres een oprechte felicitatie. Dat waar zij zich al ruim een decennium sterk voor maken, vindt op grote schaal nu weerklank. Er is zelfs een budget bij geleverd. Nou, zoals we weten heb je het dan in Nederland pas echt gemaakt. Het feit alleen al dat we over culturele identiteit discussiëren, is een felicitatie waard, want veel te lang was het in Nederland politiek incorrect om te praten over wat typisch Nederlands was, over het karakteristiek Nederlandse. Ik ben bij uitstek geïnteresseerd, misschien juist als buitenlandse, in de vraag wat Nederland tot Nederland maakt. Dus u begrijpt, ik ben heel blij dat deze discussie überhaupt gevoerd wordt.

Je kan er ook anders over denken als buitenlander. In een column in Trouw op 4 maart heeft de Franse journalist Sylvain Ephimenco ons flink de oren gewassen over onze halfslachtige, treuzelende omgang juist met onze culturele identiteit. Hij had het over het allochtonendebat, het multicultureel drama, maar veel van wat hij zegt, is voor ons onderwerp ook van toepassing. ‘In Nederland wordt de nationale eigenheid niet expliciet beleefd, terwijl de culturele identiteit van minderheidsgroepen door de overheid in tal van opzichten wordt gesterkt en aangemoedigd. De allochtoon zal logischerwijze weinig trek hebben in het zich spiegelen aan een Nederlandse identiteit die zwak en achteloos door de autochtonen wordt beledigd. Welke nieuwkomer wil zich identificeren met een cultuur die door haar uitdragers lijkt te worden afgewezen?’ U hoeft zich vandaag natuurlijk helemaal niet aangesproken te voelen, maar hij vertolkt wel een sfeer in Nederland die jarenlang de boventoon voerde.

Nu is het anders. Nu kunnen we praten over het streekeigene zonder dat het lijkt op de benauwde gedachtegang ‘eigen es eerst’. Nu -na de ruilverkaveling, na de schaalvergroting in de landbouw, na de explosie van Schiphol als koekoeksjong in de Haarlemmermeer- worden cultuurhistorie en culturele identiteit onderkend als basisprincipes voor de vormgeving van het landschap en als middel om een weldadige differentiatie te bereiken.

Het werd tijd. Maar hoe gaan we dat in Nederland toepassen? Wat betekent dit in de praktijk? Dat is niet zo moeilijk in een gebied als bijvoorbeeld de Beemster in Noord-Holland. Dat is een droogmakerij uit de zeventiende eeuw die volgens de regelen der kunst in een klassiek schaakbordpatroon is aangelegd. Die rechte wegen en rechte hoeken passen bij de indeling en het gebruik van een landschap dat nu nog steeds functioneel is. Stom geluk eigenlijk, vanuit het heden gezien, maar wel zo handig.

Het wordt alweer wat lastiger in bijvoorbeeld het Groningse Oldambt, niet ver hier vandaan. Veel cultuurhistorie, dat wel, maar weinig dynamiek tegenwoordig. Moet je dan als provincie zo’n gebied in splendid isolation ten onder laten gaan of moet je toch maar een flink aantal hectares onder water zetten – een héél dun laagje water – in de hoop dat daarmee een aantrekkelijk woon- en recreatielandschap ontstaat? Is het Oldambt dan nog wel het Oldambt? Cynici zeggen, ja, dat is het Oldambt ten tijde van de Elizabethvloed.

Is cultuurhistorie die onzichtbaar onder water ligt nog wel cultuurhistorie? De samenstellers van de Nota Belvedere weten het eigenlijk ook niet precies, zo te zien. Zij schrijven alleen als aanbeveling over dit gebied: ‘benutten van positieve effecten op het imago van de streek door de transformatie van de rand van het gebied door de aanleg van de Blauwe Stad.’ Over de gevolgen van deze transformatie heb ik ze nog niet gehoord. Neem nu het andere uiterste. Ik noemde het net, de Haarlemmermeerpolder, vanmorgen in de Volkskrant met een sprekende foto nog aangewezen als kloppend hart van de Nieuwe Economie. Ook een droogmakerij, uit midden negentiende eeuw, die puur door de prozaïsche overweging van het droogmaken – rechttoe rechtaan, letterlijk – is vormgegeven. Een stoer, grootschalig landschap dat als het ware gekoloniseerd is door de economie rond Schiphol. Ja, ook dat kun je de dynamiek van het platteland noemen. Maar cultuurhistorisch gezien hebben de eigen bestuurders van dit gebied het in feite afgeschreven.

Tussen die twee extremen in bevinden zich de Drentsche Aa en de Hunze. Ze hebben al een enorme voorsprong. Beekdalenlandschappen van de Drentsche Aa, met de topografie van ribbeltjeskarton, zoals Elerie het heeft uitgelegd, waren te ingewikkeld voor de ruilverkaveling en tegen de tijd dat ze aan de beurt waren, was ruilverkaveling weer uit de mode. Wat een geluk. De overheid schrijft niet voor welke thematische benadering de Belvederegebieden moeten kiezen en dat is maar goed ook. Je moet er toch niet aan denken dat we overal in Nederland een soort Archeons krijgen, met bewoners in berenvellen en met knotsen gewapend. Of namaak VOC-schepen zoals bij het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, waar op gezette tijden de kanonnen worden afgestoken en de matrozen een zogenaamde zeventiende-eeuwse maaltijd bereiden en af en toe wegsneaken naar het vooronder om de voicemail op de mobiele telefoon af te luisteren. Uit eigen waarneming…

De scheidslijn tussen historiserende gemakszucht en innovatie die op tradities is gebaseerd, is heel erg dun. Culturele identiteit is namelijk ook een uitstekende verkooptruc. Voor je het weet heb je kitsch. Deze discussie woedt ook in Amerika. Daarover is een paar jaar geleden een heel interessant boek verschenen. Ik wil daarom een paar zinnen citeren. Het boek heet The Unreal America: Architecture and Illusion. De schrijfster, Ada Louise Huxtable, is jarenlang architectuurcritica van de New York Times geweest en heeft daarna een werkelijk woedend boek geschreven over hoe Amerika zich uitlevert aan de illusie van de Archeons, de VOC-schepen, ik kom zo meteen met nog een paar voorbeelden. Huxtable schrijft: ‘I do not know just when we lost our sense of reality or interest in it. But at some point it was decided that reality was not the only option. That it was possible, permissible and even desirable to improve on it. That one can substitute a more agreeable product. It followed that reality was mutable and then expendable. The replacement of reality with selected fantasy is a phenomenon of that most successful and profitable American phenomenon: the reinvention of the environment as themed entertainment.’
Drenthe is Amerika niet, helemaal niet zelfs. Maar toch is een pervertering van culturele identiteit een reëel gevaar. Niet in de laatste plaats omdat de vier Belvedere-ministeries geheel conform de tijdsgeest veel verwachten van het particulier initiatief. Particulier initiatief, daar zitten de centen. Met name de bouwwereld speelt graag in op de al dan niet latent aanwezige hang naar het vertrouwde, naar het romantische bij de gemiddelde consument. De hang naar op zijn minst een schijn van het verleden en traditie, de hang naar het pittoreske.

Nederland is niet ongevoelig voor de gethematiseerde illusie. Kijk naar Helmond, waar de Luxemburgse neotraditionalist Rob Krier werkt aan de realisering van Brandenvoort (moet zijn: Brandevoort), een nieuwbouwwijk in de vorm van een middeleeuwse veste. Kijk naar de vinex-wijk Leidsche Rijn, waar midden in een zee van nieuwbouw ook woonboten komen te liggen. Alleen komen ze te liggen in watertjes die van niets naar nergens leiden, die alleen voor de sier zijn aangelegd en waar die woonboten dus met de dieplader naartoe moeten worden gebracht. Het is eigenlijk net zoiets als de vijver rondom het Nederlands Architectuurinstituut, dat is ook zo’n treurig pierenbadje vol algen en zand waar de binnenvoering van vuilniszakken naar boven steekt. Of de reclames die je regelmatig in de kranten ziet voor woningen in de vorm van vuurtorens, voor 1,2 miljoen per stuk minimaal.

Water, dat zie je ook in de plannen voor het Oldambt, heeft bekoring en dus ook commerciële waarde. In nieuwbouwwijken door heel Nederland kopen mensen huizen vanaf tekeningen die een heerlijk riant uitzicht over het water beloven, en die bij oplevering aan een smal dampig slootje blijken te liggen. Of neem de jaren-dertig-mode in de woningbouw. Te pas en te onpas zie je ze verrijzen, de nieuwe huizen met een halfsteens laagje baksteenfineer, erkers, brede dakranden, je kent de formule wel. Want dat is het in zijn slechtste, gemakkelijkste vorm, een stijl uit blik die overal hetzelfde smaakt en ruikt, die overal hetzelfde uitziet. Tijdsdiepte, zoals dat zo mooi heet in de Nota Belvedere, tijdsdiepte nul. En net als dat wonen aan het water, verkoopt het als warme broodjes.

Of het nu echt is of niet, of er enig verband is tussen vorm en plek, is voor de meeste mensen volkomen irrelevant. Hoe is het anders te verklaren dat je in Nederland niet alleen langs het strand kunt wandelen en tegen de wind in kunt fietsen en door nieuwe moerassen kunt baggeren, waar de natuurbeschermers het bordje ‘oernatuur’ bij hebben gezet, maar ook kunt bergbeklimmen en skiën. Voor geen enkel soort pret hoeft de werkelijkheid meer een belemmering te zijn, ook niet in Nederland. Later dit jaar zullen we in het nieuwe ‘leisurepark’ tussen Enschede en Hengelo, Miracle Planet, kunnen diepzeeduiken, we kunnen op safari -allemaal elektronisch weliswaar, maar het is veilig en je bent ’s middags gauw weer thuis. Onderschat de aantrekkingskracht van de illusie niet als concurrent voor een ware culturele identiteit.

Ik wil graag afsluiten met de vraag of we hier te maken hebben met een kortstondige opleving van een historiserende Weltschmerz die nu eenmaal bij een eeuwwende hoort of dat er zich een serieuze wisseling voltrekt in prioriteiten, een die zich bijvoorbeeld laat vergelijken met de veranderingen in het natuurbeleid, met de komst van het Natuurbeleidsplan in 1990.

Ik heb erover nagedacht en ik denk eigenlijk allebei, gek genoeg. Bij de consument, en dat zijn we uiteindelijk allemaal, is er een hang naar authenticiteit, maar evenzeer een hang naar noviteiten – the newest new thing – en sensationele ervaringen. Het ene weekend gaan we fietsen in Drenthe en logeren we in een boerenhoeve. Het andere gaan we wandelen in de nieuwe natuur en daarna gaan we naar Disneyland bij Parijs. Afwisselend, zeker, en ook evenzeer inwisselbaar. De ene ervaring is niet meer waard, niet echter dan de andere. De Nota Belvedere noemt drie ontwikkelingen die kansen én risico’s bieden voor culturele identiteit als vormgever in de ruimtelijke ordening. De eerste is veranderend waterbeheer, de tweede is de dynamiek van het platteland – of je daaronder nou de Drentsche Aa verstaat of Hoofddorp – en de derde verandering in het verstedelijkingspatroon. In dat lijstje ontbreekt, ten onrechte naar mijn mening, een geweldig invloedrijke factor, de recreatie. Je moet eens voor de lol door de Nota Belvedere bladeren en er speciaal op letten hoe vaak je dat woord tegenkomt. Ik heb niet zo heel specifiek geturfd, maar ik durf te wedden dat bij twee van de drie Belvederegebieden de recreatie als schaakstuk op het bord verschijnt, ook bij de Drentsche Aa. Recreatie zien we tegenwoordig als een panacee voor al onze ruimtelijke kwalen. Recreatie zorgt voor geld en levendigheid en naamsbekendheid en imago. De fietsroutes, het pannenkoekenhuis, de rurale idylle, in het verlengde van de culturele identiteit van een streek ligt al gauw het voorverpakte, snel herkenbare, makkelijk toegankelijke souvenir.

Met het naoorlogse modernisme waren we de geschiedenis vergeten. Die wordt als onderlegger voor ons doen en laten weer ontdekt, als het ware in ere hersteld. Dat is goed. Laten we dan wel de echte versie nemen en niet aan de versuikering en thematisering toegeven. Gelukkig dat in de Drentsche Aa de beken nog van zichzelf meanderen en niet met veel geld en graafmachines weer kromgetrokken zijn. Gelukkig dat de Hondsrug op sommige vroege voorjaarsdagen gewoon naar stront ruikt. Dat heb ik liever dan lelietjes van dalen. Hou het vast, wees op uw hoede voor het schattige. Wil culturele identiteit, whatever that may be, tot een leidraad worden van de inrichting van Nederland, dan zullen toch nog steeds wat hobbels moeten worden genomen.
De eerste is gebrek aan kennis, dat vangen we op met iets wat met een vreselijk woord ‘omgevingseducatie’ heet. Er is ook gewoon domweg desinteresse. Dat moet je niet verdisconteren. Een andere sterke concurrent is economisch belang. Behoud van de culturele identiteit is niet altijd in het belang van diegenen die dat landschap ook moeten gebruiken. En je moet er ook maar net de sturingsinstrumenten voor hebben. Daar hebben we de behartigenswaardige woorden van de minister over gehoord. De wil moet er zijn, maar je moet ook de bureaucratische mogelijkheden hebben om een gebied in verandering, bijvoorbeeld de Hunze, een nieuw gebruik te geven dat past bij de eigenschappen van dat landschap. Zonder er een museum van te maken of een al te bedilzieke vorm van monumentenzorg op toe te passen. Want juist de veranderlijkheid en de veranderbaarheid maken Nederland tot wat het is.

Trefwoorden