Het Kadaster toont zich tegenwoordig graag aan de buitenwereld; het bedrijf is verzelfstandigd en is bezig met een cultuuromslag van een dienst die bepaalt wat klanten nodig hebben, naar een dienst die levert wat afnemers willen hebben. Vier jaar heeft de operatie geduurd, maar 'nu is de verzelfstandiging van het Kadaster geslaagd', zo luidt het evaluatierapport.

Directeur Sieb Dijkstra van regio Noord (Groningen, Drenthe, Friesland) is tevreden over de verzelfstandiging. Uitvoerig vertelt hij over ‘zijn’ dienst. We praten met hem en met de districtsmanager Landinrichting Drenthe/Groningen, Henk Kampman. Er zijn zes regiodirecties, waar alle activiteiten van het Kadaster zijn ondergebracht; voor de noordelijke drie provincies is dat dus directie Noord. Voor de landinrichting is sinds een jaar een aparte directie opgericht, omdat deze werkzaamheden steeds meer specialisatie vereisen. De directie Landinrichting voor Groningen en Drenthe zit in Assen, voor Friesland in Leeuwarden. Dijkstra legt uit: ‘De basis van de activiteiten van het Kadaster ligt bij het registreren van alle eigendomsveranderingen en hypotheken uit respectievelijk transportakten en hypotheekakten. Zodra er bij een notaris een eigendomsverandering overeen wordt gekomen, gaat de bijbehorende akte naar het Kadaster. Pas als deze hier geregistreerd is, is de eigendomsoverdracht een feit. Eigendomsveranderingen kunnen betrekking hebben op een stukje land, op vastgoed, maar ook op schepen en op luchtvaartuigen.’ Als bij deze eigendomsverandering een kadastraal perceel wordt opgedeeld in meerdere stukken, gaan mensen van het Kadaster de overeengekomen veranderingen meten en in metingsschetsen, zogenaamde veldwerken, vastleggen. De nieuwe percelen krijgen nieuwe kadastrale nummers, en mocht er later een geschil over de perceelsverandering ontstaan, dan kan op die metingsschets worden teruggevallen.

Kadastrale leggers openbaar

Als resultaat van deze activiteiten zijn bij het Kadaster zogenoemde kadastrale leggers met de administratieve gegevens te vinden, en kadastrale kaarten. De gegevens van het Kadaster zijn openbaar en dus door iedereen op te vragen. Zo kun je bijvoorbeeld de laatste verkoopprijs van een stukje land of huis opvragen, of achterhalen of er een hypotheek op rust. Nagenoeg alle gegevens zijn digitaal beschikbaar. Met deze basisgegeven kan het Kadaster gegevens leveren aan particulieren en aan de directe professionele klanten, zoals makelaars, notarissen en waterschappen. Veel professionele klanten zijn aangesloten op het Kadasternetwerk, een on-lineverbinding voor het aanvragen van administratieve gegevens en bijbehorende kaartjes. In het kader van het overheidsloket 2000 wordt bij gemeenten, die dit willen, een balie ingericht voor dit soort gegevens. Naast het leveren van gegevens is het Kadaster betrokken bij landinrichtingsprocessen en beheert het het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting. Metingen gebeuren tegenwoordig steeds meer met behulp van satellieten. De kerktorens blijven in het terrein hun oriëntatiefunctie behouden.

Grootschalige Basiskaart Nederland

Een aantal jaar geleden is besloten ook andere veranderingen te registreren dan alleen de veranderingen in eigendom. Hieruit is de Stichting Grootschalige Basiskaart Nederland ontstaan, een samenwerkingsverband van het Kadaster met de nutsbedrijven, gemeenten en waterschappen, die streeft naar een specifieke grootschalige maatvoering (1:2000). De grootschalige basiskaart zorgt ervoor dat alle kaarten van de verschillende instanties kunnen worden gekoppeld: die van het Kadaster voor het eigendom, die van de nutsbedrijven voor de ligging van de gas-, water- en elektriciteitskabels en die van de gemeente voor de vergunningen. Elke instantie is nu bezig zijn eigen kaarten aan te passen aan dezelfde digitale basiskaart, zodat de verschillende thema’s over elkaar gelegd kunnen worden (in de toekomst wellicht met een geografisch informatiesysteem). Deze basiskaart kan ook in het landinrichtingsproces worden gebruikt. Dijkstra vertelt ook over het bestaan van de stichting Kadastrale Atlas, een particuliere stichting die in samenwerking met het Rijksarchief de oudste kadastergegevens, uit het begin van de vorige eeuw, per gemeente in atlasvorm uitbrengt. Dit monnikenwerk wordt uitgevoerd door hobbyisten. Het Kadaster sponsort deze stichting.

Geen stoffige ambtenaar

Het Kadaster was van oudsher een overheidslichaam, maar heeft sinds 1994 een zelfstandig bestuur. Op de vraag of deze wijziging een cultuuromslag teweeg heeft gebracht, antwoordt Kampman: ‘In de jaren zestig hadden de medewerkers van het Kadaster allemaal het gevoel dat het beste nog niet goed genoeg was. Men was puur gericht op het maken van kaarten, en het Kadaster was de enige instantie die dat kon. De werkzaamheden van het Kadaster sloten niet aan bij de buitenwereld, maar dat werd niet ingezien, want het Kadaster bepaalde zelf wat goed was voor de maatschappij, en de maatschappij moest dat maar betalen.’ Nu is dat allemaal anders. Er is een gebruikersraad, bestaande uit de vertegenwoordigers van de directe professionele klanten, die adviseert over beleidsbeslissingen. Ook is het werk voor de individuele medewerker veranderd: vroeger was iedere persoon gericht op één klein onderdeel van het proces. Nu heeft iedere medewerker het hele proces in handen, van de eerste veldmetingen tot de administratieve registratie aan toe. De stoffige ambtenaar is veranderd in een breed inzetbare medewerker. Dit bleek in de praktijk nog niet zo makkelijk te zijn, omdat veel personeelsleden al 25 tot 30 jaar in dienst zijn. In ieder geval worden de medewerkers niet meer betaald per regel zoals eind vorige eeuw, waardoor er letterlijk zeer breedvoerig geschreven werd; nu gaat alles digitaal én vanaf GPS (satellietsystemen als bron van de kaarten). Door alle moderniseringen zijn de tarieven inmiddels met meer dan 50% verlaagd. Hebben de mensen nog wel binding met wat ze meten, hebben ze een gevoel bij wat er in het veld belangrijk is? ‘De landmeter hoeft geen binding te hebben met de te meten omgeving, omdat hij niks anders doet dan meten en vastleggen van afspraken. De partijen die betrokken zijn bij de eigendomswisseling, zijn al klaar met onderhandelen als de landmeter in beeld komt. Het Kadaster is een volgend instituut: het volgt de eigendomsveranderingen.’ Maar bij de landinrichting, de herverkavelingen, ligt dit anders; dan is het Kadaster als deskundig adviseur bij de onderhandelingen betrokken en moet het zeker inzicht hebben in de belangen.

Landinrichting

In de landinrichting, de moderne naam voor ruilverkaveling, heeft de Kadastermedewerker een ontwerpende taak in plaats van een administratieve, een ontwikkelende in plaats van een registrerende. Landinrichting werkt in het veld waar wijziging van eigendom en gebruik van gronden plaatsvindt. In het proces van herverkaveling heeft de landinrichtingstak van het Kadaster traditioneel een adviserende rol in de landinrichtingscommissies. De Landinrichtingscommissies hebben als doel een nieuwe eigendoms- en gebruiksindeling te maken in het betreffende gebied van herverkaveling. Een landinrichtingsprocedure verloopt als volgt. In overleg met de dienst Landelijke Gebieden van het ministerie van Landbouw maakt de landinrichtingstak van het Kadaster schattingskaarten. Ze maakt vervolgens een conceptplan en organiseert wenszittingen. Het plan wordt zo nodig aangepast en dan komt het ter inzage te liggen. Als de bezwaren zijn verwerkt, komt er een notaris aan te pas en wordt de Grondkamer geraadpleegd voor nieuwe pachtcontracten. De ruilbasis wordt nagelopen door de rechter, en de nieuwe eigendomskaart is een feit. Deze gaat dan terug naar de regiodirectie om in het systeem te worden opgenomen.

Belang landbouw

Traditioneel druk de landbouw de grootste stempel op het landinrichtingsproces, maar dat verandert nu. Kampman: ‘Landinrichting richt zich op het totale landelijk gebied; dit gebied draagt niet meer alleen een agrarisch belang, maar ook recreatie, wonen, bedrijfsterreinen, natuur en landschap hebben er hun belangen. Al deze sectoren hebben invloed op het herverkavelingsproces.’ In de ouderwetse ruilverkavelingen was de doelstelling er vooral op gericht alle gronden van één boer bij elkaar te leggen (koste wat het kost). Nu wordt geprobeerd aan de verschillende doelstellingen van alle partijen tegemoet te komen. Landinrichting is dus niet meer puur gericht op de landbouw maar naar integraal veranderen op basis van verschillende doelstellingen. ‘Het Kadaster is in het veld van landinrichting en ruiltransacties een onafhankelijke deskundige; ze volgt de verschillende doelstellingen en neemt zelf geen positie in. Ze dient niemands doel, slechts het zo goed mogelijk op elkaar afstemmen van de verschillende eisen’, aldus Kampman. We vragen ons af of de soms relatieve onbekendheid van ondersteunende kadastermensen met het gebied van herinrichting geen slechte zaak is voor het landinrichtsingsproces. Volgens Kampman heeft het Kadaster geen invloed op de inhoudelijke aspecten van het Landinrichtingsproces. ‘De beleidsmakers bepalen de doelstellingen van de landinrichtingscommissie, en de verschillende leden van die commissie bepalen weer welk gewicht er aan de verschillende functies van een gebied wordt toegekend (landbouw, landschap, natuur, milieu, wonen). Deze gewichten worden door ons in een rekenschema opgenomen, op basis waarvan de optimale situatie kan worden geschetst.’ De afweging van de deelbelangen in de commissies hangt af van de samenstelling van de commissies: ‘In de landinrichtingscommissies zijn de boeren sterk vertegenwoordigd, dus vallen de gewichten nogal eens gunstiger uit voor de landbouw dan voor landschappelijke en natuurdoelstellingen. Soms echter wegen natuur- of landschapsbelangen zwaarder, of is een gemeente sterk vertegenwoordigd’, aldus Kampman.

Drieslag

Onlangs is een nieuw landinrichtingsbeleid in gang gezet: de herijking van de landinrichting, genoemd actie Drieslag. Landinrichtingsprocessen moeten sneller, flexibeler en goedkoper. Hierdoor worden deze processen steeds afhankelijker van vrijwillige acties in het gebied. Dit geeft veel onzekerheid; de procedures zijn niet meer zo inzichtelijk en boeren hebben meer de neiging om zelf land te gaan ruilen met de buurman. Dit maakt het realiseren van doelstellingen van de overheid of van natuur- en landschapsorganisaties minder gemakkelijk. Kampman suggereert een mogelijke oplossing. Het Kadaster kan al in de voorfase van een landinrichtingsproces een conceptkaart maken, op basis van een eigendoms- en gebruikersinventarisatie in het gebied. Zowel lokale belangen en wensen als beschrijvingen van landschappelijke of cultuurhistorische waarden, kunnen daarin opgenomen worden. Het maken van deze conceptkaart kan redelijk snel, omdat er geen bezwaarprocedures nodig zijn. Zo’n conceptplan is in deze oplossing absoluut niet bindend maar indicatief voor wat er kan (en hoe ieders prioriteiten optimaal gehaald kunnen worden). Ook bij zo’n werkwijze is medewerking van boeren, natuurorganisaties en gemeenten nodig om data aan te leveren. ‘Het voordeel van deze manier van werken is dat je, vóórdat het landinrichtingsproces werkelijk begint, voorbeelden kunt laten zien van een mogelijke eindsituatie. Het geeft een indicatie van welke belangen kunnen worden gehaald. Op deze manier jaag je de verschillende groepen niet zo tegen je in het harnas. Soms is het bijvoorbeeld mogelijk dat het uitvoeren van de Ecologische Hoofdstructuur en het inwilligen van landschappelijke eisen kan samengaan met 80% van de landbouweisen. Als je dat kunt laten zien, creëer je meer draagvlak.’ Het Kadaster wil en kan meer worden dan een volgend instituut, door de belangengroepen te ondersteunen in de afweging van doelstellingen, maar het moet daarvoor wel gevraagd (en betaald) worden.

Snelle belangenafweging

Betekent Drieslag niet gewoon bezuinigen op de tijd en het geld voor landinrichtingsprocessen, waardoor er veel landschappelijke details niet voldoende in kaart gebracht kunnen worden? Kampman: ‘Dat heeft niet te maken met veranderingen in het Kadaster, maar met veranderingen in de politiek: wie wil het betalen?’ Dijkstra: ‘Het Kadaster zou een rol kunnen vervullen door in de voorbereiding van een landinrichting de belangen op elkaar aan te laten sluiten. Ook tijdens de uitvoering kan men dat, door optimale ruilmogelijkheden en -partners in kaart te brengen.’ Het Kadaster brengt in dat geval, met de topografische ondergrond een voorstel voor een toedelingsplan uit en geeft, afhankelijk van de uitgangspunten en doelstellingen, sturing in de uiteindelijke toedeling van de gronden. De belangengroepen blijven de belangrijkste actoren; zij moeten met elkaar alle problemen en eisen aangeven. Het Kadaster past het plaatje in elkaar, op basis van vooraf door het provinciaal bestuur vastgestelde richtlijnen. Ten slotte merken de heren op: ‘De maatschappij kan landschap en cultuurhistorie nog zo belangrijk vinden (Belvédère), maar planning en uitvoering moeten tegenwoordig wel snel. Het Kadaster is door onze expertise en onze systemen in staat belangen snel af te wegen en te adviseren over de haalbaarheid in plaats van alleen een technisch uitvoerende taak te vervullen. Onze expertise kan veel beter gebruikt worden.’