Oude spoorbanen worden soms gebruikt als autoweg. Veel stations zijn ook afgebroken, maar enkele zijn bewaard gebleven en doen dienst als bedrijfspand of woning. Zo is het station van Exloo, gelegen aan de Hoofdstraat 4, de woning van Be en Joke Davids en hun twee kinderen.
Het station van Exloo, gebouwd in 1905, lag aan de Noord Ooster Locaal Spoorweg (NOLS). Deze liep van Zwolle via Ommen, Hardenberg, Coevorden, Emmen, Valthe en Exloo naar Gasselternijeveen en vandaar naar Assen en naar Stadskanaal. De lijn is als een enkel spoor aangelegd tussen 1903 en 1910 met een totale lengte van 193 kilometer.
Stations waren destijds in drie categorieën ingedeeld (eerste, tweede en derde klasse) en er waren ook haltes en stopplaatsen. Exloo, Weerdinge en Valthe waren haltes.
Alle stations en haltes zijn gebouwd naar een ontwerp van architect Eduard Cuypers (1859-1927). Hij leerde het vak van zijn beroemde oom P.J.H. Cuypers, de architect van het Rijksmuseum, het Centraal Station in Amsterdam en de Sint-Jozefkerk te Groningen.
De gevels van de stations zijn opgetrok…
Oude spoorbanen worden soms gebruikt als autoweg. Veel stations zijn ook afgebroken, maar enkele zijn bewaard gebleven en doen dienst als bedrijfspand of woning. Zo is het station van Exloo, gelegen aan de Hoofdstraat 4, de woning van Be en Joke Davids en hun twee kinderen.
Het station van Exloo, gebouwd in 1905, lag aan de Noord Ooster Locaal Spoorweg (NOLS). Deze liep van Zwolle via Ommen, Hardenberg, Coevorden, Emmen, Valthe en Exloo naar Gasselternijeveen en vandaar naar Assen en naar Stadskanaal. De lijn is als een enkel spoor aangelegd tussen 1903 en 1910 met een totale lengte van 193 kilometer.
Stations waren destijds in drie categorieën ingedeeld (eerste, tweede en derde klasse) en er waren ook haltes en stopplaatsen. Exloo, Weerdinge en Valthe waren haltes.
Alle stations en haltes zijn gebouwd naar een ontwerp van architect Eduard Cuypers (1859-1927). Hij leerde het vak van zijn beroemde oom P.J.H. Cuypers, de architect van het Rijksmuseum, het Centraal Station in Amsterdam en de Sint-Jozefkerk te Groningen.
De gevels van de stations zijn opgetrokken van rode baksteen waarop daken van rode pannen lagen. Het houtwerk zoals daklijsten, kozijnen, deurposten en deuren waren groen, rood en wit geschilderd. Plaatsnamen tooiden de perrongevels in tegels met goud en wit als hoofdtint. Later is een aantal stations bepleisterd. Volgens Cuypers moesten de stations en haltes van de NOLS zich onderscheiden van de stations in de grote steden. Hij schreef in 1914: ‘dat plattelandsstationnetjes door hunne bestemming in karakter mogen en zelfs moeten afwijken van de omliggende boerderijen en buitenhuisjes, maar wanneer in deze kleine gebouwtjes de onderdelen te zeer herinneren aan details van de groote stations (door boogvensters, poortingangen, kroonlijsten of andere verkleinde monumentale klassieke vormen), krijgt men een architectuur, die niet alleen op zich zelf onaangenaam is, maar bovendien storend aandoet in eene omgeving van vaak pittoreske, pretentielooze boerenwoningen.’