In samenwerking met de provincies Drenthe en Friesland en de waterschappen Sevenwolden en Noorderzijlvest, en met financiële steun uit Europa, werkt Natuurmonumenten aan een ambitieuze operatie: het 'restauratieplan Fochteloërveen'. Het doel is herstel van het levend hoogveen.

Het Fochteloërveen heeft iets ongenaakbaars. Doorgaande wegen lopen er met een wijde boog omheen. Vanouds was dit een afgelegen streek op de grens van Friesland en Drenthe. Aan die ligging is het mede te danken dat het gebied gespaard bleef voor de ontginning. Het verhaal is bekend: ooit waren grote delen van Noordoost-Nederland bedekt met hoogveen. In enkele eeuwen is bijna alles afgegraven en letterlijk in rook opgegaan. Ook het Fochteloërveen was maar een onderdeel van een veel groter veengebied, de Smilder (of Smildeger) Venen. Vanaf de zeventiende eeuw werd er, eerst van de Drentse en later ook van de Friese kant, stukje bij beetje van dit veen ‘afgeknabbeld’. Tegen de tijd dat het Fochteloërveen als laatste aan de beurt zou komen – in de loop van de twintigste eeuw – was de vaart uit de turfwinning verdwenen. Het ‘bruine goud’ had zijn waarde als brandstof verloren. Bovendien was de veenlaag hier relatief dun – ongeveer drie meter – dus nauwelijks rendabel te exploiteren. Alleen turfstrooisel werd er nog gewonnen, tot ook daaraan een definitief einde kwam in 1961. Natuurmonumenten kreeg een veenreservaat van 1700 ha in handen, in de loop van de jaren uitgebreid tot de huidige ruim 2000 ha.

De kleuren waren anders

In het veen lijkt de tijd te hebben stilgestaan. Het weidse, boomloze landschap, gedempte kleuren, stilte, zo moet het altijd zijn geweest. Maar mensen die het veen vroeger hebben gekend, weten dat de aanblik wel degelijk is veranderd. Pieter van der Heide werkte van jongs af in de vervening en maakte in 1961 de overstap naar de beheersploeg van Natuurmonumenten. Hij wijst moeiteloos de verschillen aan: ‘De opslag van boompjes en struiken die vanaf de rand steeds verder het terrein in komt, had je vroeger niet. Het was nog meer dan nu een open vlakte. De kleuren waren ook anders, het paars van de heide kwam meer naar voren. Het pijpenstrootje was nog niet zo overheersend.’ Twee symptomen van dezelfde kwaal: het veen ‘leeft’ niet meer, het ‘rust’.
Een levend hoogveen groeit en verjongt zichzelf. De grote motor achter dat proces is een op zichzelf nietig plantje: veenmos. Veenmossen houden van nat, voedselarm en zuur en helpen zelf mee die omstandigheden in stand te houden. De wortelloze plantjes leven van louter regenwater, dat ze als een spons opzuigen. Veenmossen kunnen tientallen malen hun eigen gewicht aan water opnemen. Een veenmospakket groeit aan de bovenkant voortdurend en neemt zijn eigen waterspiegel mee omhoog. Aan de onderkant sterft het af; de resten verteren in het zure water nauwelijks en vormen zo een steeds dikkere turflaag. Het water houdt zuurstof buiten de deur en voorkomt afbraak. Het veen ‘ademt’: als het waterpeil zakt krimpt de veenmoslaag mee; in natte tijden zwelt ze op. Het is een gesloten systeem dat zichzelf instandhoudt. In de voedselarme wereld van het veenmos houden weinig andere plantensoorten het uit, maar dat zijn wel kenmerkende en bijzondere soorten, zoals lavendelheide, veenbes, zonnedauw en wollegras.
In het Fochteloërveen is dit systeem door menselijk ingrijpen tot stilstand gebracht. Door het graven van sloten en greppels is het veen zijn waterbuffer kwijtgeraakt, het veenmos is opgehouden met groeien, de bovenlaag is veraard. De typische veenplanten zijn verdrongen door een ‘monocultuur’ van pijpenstrootje. In alle andere veenrestanten in ons land is hetzelfde gebeurd. Het Fochteloërveen onderscheidt zich nog gunstig van de overige gebieden doordat er een kleine kern van levend hoogveen is overgebleven waar de veenmossen nog steeds actief zijn. Een mooi startpunt voor hernieuwde veengroei. Als het ergens kan is het hier.

Het pijpenstrootje verzuipt

Het herstelplan probeert de voorwaarden te scheppen voor veenherstel, met als voornaamste middel de peilregeling van het water, levensvoorwaarde nummer een voor veenmossen. Opzichter Thijs Haanstra licht de maatregelen toe. ‘In de jaren tachtig zijn al dammen aangelegd om het regenwater beter vast te houden. Daar voegen we nu een groot aantal dammen aan toe die het gebied in kleinere compartimenten verdelen. De oude compartimenten waren te ruim; daarbinnen kwamen te grote hoogteverschillen voor. Op de laagste plekken ontstonden grote open watervlaktes, die te onrustig waren voor veenmosgroei, terwijl de hoogste plekken te droog waren.’ De nieuwe dammen bestaan uit houten schotten die zijn vastgezet in de zandondergrond onder het veen en waar veenplaggen tegenaan en overheen zijn aangebracht. Stuwtjes zorgen ervoor dat het peil per vak nauwkeurig geregeld kan worden. ‘De eerste jaren krijgen veel vakken een extra hoog peil. Dat doen we om het pijpenstrootje te verzuipen’, verklaart Haanstra. ‘Dat gras willen we fors terugdringen, omdat het erg veel water opneemt en verdampt en daarmee de veenvorming in de weg staat. De drijvende dode plantenresten zijn nog nuttig ook, daar kunnen veenmossen zich op vestigen, zodat drijftillen ontstaan.’ De komende jaren hebben Haanstra en zijn mensen de handen vol, maar als het eenmaal lukt het veenmosmotortje aan de praat te krijgen kan de beheerder zich terugtrekken en toezien. ‘Dat maak ik zelf niet meer mee. Er zullen nog wel een paar generaties opzichters overheen gaan’, aldus Haanstra.

Ruime steun

Hoogveenherstel heeft hoge prioriteit in het nationale en Europese natuurbeleid en het Fochteloërveen is een van de weinige kansrijke plekken op het West-Europese vasteland. Het restauratieplan kan dus op de steun en medewerking rekenen van de betrokken provincies en het Rijk. Bovendien kon voor het project een miljoenensubsidie uit het Europese LIFE-fonds worden verkregen. Met dat geld zijn niet alleen de inrichtingsmaatregelen gefinancierd maar worden ook voorzieningen aangebracht die het gebied toegankelijker maken voor bezoekers. Het fietspad door het veen wordt opgehoogd en vooral in de zuidelijke randzone komen nieuwe fiets- en wandelpaden. Daarbij houdt Natuurmonumenten rekening met de wensen van omwonenden. Verscholen in het bos aan de zuidrand verrijst een uitkijktoren en bij de beheersboerderij is een nieuw informatiecentrum geopend.

Geen kopie van vroeger

Herstel van levend hoogveen betekent niet dat het gebied weer net zo wordt als vroeger. Restaureren is – in het landschap net als bij gebouwen – iets anders dan alles exact in de oude staat terugbrengen. Haanstra: ‘Sommige mensen hebben nog het beeld van de jaren zestig voor ogen, met broedende korhoenders en grutto’s. Maar die zijn verdwenen en ze zullen niet snel terugkeren. Het kleinschalige, extensief bewerkte cultuurland aan de rand van het veen waar deze vogels hun voedsel vonden, is nu eenmaal verleden tijd.’ Maar daar staat genoeg tegenover. Op dit moment is het Fochteloërveen al een natuurgebied van uitzonderlijke klasse. Met bijvoorbeeld de vermoedelijk grootste populatie van de gladde slang in Nederland, de enige florerende kolonie van het veenhooibeestje (een zeldzame vlinder) en een slordige honderd soorten broedvogels, waaronder liefst twintig die op de nationale rode lijst van bedreigde soorten staan. Sommige van die soorten zullen op termijn, als het voedselarme veen zich uitbreidt, misschien een stapje terug moeten doen. Daar staat tegenover dat zich nieuwe soorten zullen vestigen.
Dat kan trouwens al eerder gebeuren dan je zou verwachten. Vorig jaar hield een paar kraanvogels zich een heel broedseizoen in het veen op. Hun gedrag wees erop dat ze zouden gaan broeden. Zover kwam het uiteindelijk (nog) niet, maar een definitieve vestiging lijkt een kwestie van tijd. Het zou de eerste keer in meer dan honderd jaar zijn, dat deze typische veenbewoner in Nederland nestelt. Een indicatie van de mooie toekomst die het Fochteloërveen wacht.

De auteur is freelance tekstschrijver. Hij schreef dit artikel in opdracht van Natuurmonumenten, Inspectie Noord.