Het Westersebos is niet een bos. Het is een smalle klinkerstraat met bomen, een langgerekt gehucht van eeuwenoude boerderijen, wonderlijk stil en mooi. Wij hebben er niet naar hoeven zoeken. Na Nieuw-Amsterdam en Zandpol, is het in Schoonebeek de eerste weg rechts. Een wegwijzer met een symbool voor een dak met een bed en daaronder de naam van de logeerboerderij waar wij heen gaan: Ruijter. In de verte voor ons weet ik het kronkelende Schoonebeeker Diep. Ik zie een stukje Duitsland aan de overkant. Overal een groen landschap waarbij ieder die hier vroeger was, vaag iets mist: de ja-knikkers zijn eruit verdwenen. Achter ons ligt het rechte, Stieltjeskanaal, dromend van turfschepen en aardappelschuiten. En daartussen de omzoomde weg, die wij inslaan, regelrecht terug in de tijd.

In de tijd dat Drenthe de wereld was, was dit het eind van de wereld. Ontoegankelijke, veenderige graslanden. In de Middeleeuwen trokken koe-herders, de zogenaamde bo-heren, uit de omgeving van Coevorden en Dalen met een hele veestapel naar de weidegronden langs het Schoonebeeker Diep; jongvee, ossen. Ze bleven daar het hele jaar bij de beesten, voorjaar, zomer en herfst, eenzame mannen en jongens in een verlaten landschap. Tussen Kerst en Maria Lichtmis gingen ze naar huis. De schuren staan er nog: keurig gerestaureerd, met het kenmerkende gevlochten riet op de wanden: de Hekmansbo, de Wilmsbo.
Later, vanaf de late Middeleeuwen, vestigden zich de eerste boeren blijvend op de ontginning door het moerassige gebied langs het beekdal. Het eerst in het Westersebos en later ook in Middendorp en in het Oostersebos. Nog later kwamen de boeren uit Duitsland in Nieuw-Schoonebeek. Het was de weg naar de grens, waar de troepen langs trokken die de boerderijen in Schoonebeek plunderden en het opgebouwde armzalige bezit aan vee en oogst vernietigden. Vreemdelingen waren een vloek, een altijddurende bedreiging. Maar de boeren herstelden de schade aan hun schuren, repareerden de boerderijen in de oude stijl, en ploeterden voort. Eeuw in, eeuw uit. Tot de tijd kwam van beschermde dorpsgezichten en monumentendiensten. Net op tijd.
Waar overal in Drenthe het historisch erfgoed werd aangetast, tot het zo verpest, zo weinig karakteristiek meer was dat men het kon laten vervangen door bungalowtjes, cataloguswoningen en protserige landhuizen met een Belgische uitstraling, is hier een stuk Drentse boerencultuur bewaard gebleven in een zeldzame ongereptheid. Westersebos.

Saksische boerderij

Wij kijken uit naar nummer 5, rijden stapvoets. ‘O, wat mooi!’, zeg ik verrast, als we de Saksische boerderij waar we worden verwacht, zien liggen tussen het geboomte, dicht aan de straat. Eerst een grote oude schuur met riet in kunstige ruitpatronen gevlochten tegen de gevel. Dan de boerderij met een hoog rieten dak, gemetselde vakwerkmuren met balken, kleine ramen, luiken. Vanwege de mond-en klauwzeerdreiging zijn inrit en erf afgezet met rood-witte linten van plastic. We zetten daarom de auto op het strookje gras voor de afscheiding en lopen dicht langs het lage rieten dak over een straatje met oude klinkers en ronde keitjes.
De gastvrouw komt ons tegemoet. ‘Lidja Vrees’, begroet ze ons, en neemt ons mee naar de bak met het ontsmettingsmiddel. We stappen er zorgvuldig in en uit. ‘Ik ben heel voorzichtig’, zegt ze als ze ons voorgaat langs het huis. ‘Anders gaan de gasten altijd achterom, maar we hebben geiten en schapen, dus dat kan nu niet.’ Ze heeft een smaakvolle zwarte jurk tot op haar kuiten, en een opvallende ketting van parelmoeren schelpen. ‘Voor de boer en boerin’, lezen wij later op een kindertekening in het gastenboek. Maar die benaming past eigenlijk niet zo bij Linja Vrees en haar man Henny Ruijter. Ze komen uit Lexmond, vertelt Linja ons. Daar heeft ze ook jaren vakantiegasten gehad in een verbouwde boerderij. Van oorsprong is ze Amsterdamse; niet op haar mondje gevallen, hoor ik wel.
Bij de zijdeur sta ik even stil, met de weekendtas aan de hand. Even genieten. De oude knoesterige fruitbomen zitten vol knoppen en vroege bloei, daaronder het gras vol paardebloemen. Op de omtimmerde regenput met zijn lange hefboom staat een mand vol paarse viooltjes. Tussen het straatje van klinkers en flinten groeit dun gras. Een haag van klimop geeft luwte aan het hoekje met de bank en de kleine tafel. En voor ons, achter de schapenwei en de bomen ligt een landschap van weilanden en boerenerven.

Bouwcultuur

Tientallen boerderijen in Drenthe hebben ze bekeken, vertelt Lidja. Maar er was altijd wel wat, meestal al te veel verprutst, niet meer authentiek genoeg. Op deze boerderij zijn ze abrupt verliefd geworden. Een bouwval, een absoluut krot. Iedereen verklaarde hen voor gek. De aannemer die kwam kijken, wilde er eerst helemaal niet aan beginnen, bang dat de hele boel onder zijn handen in elkaar zou storten.
‘Iedereen zei: Dat ding moet tegen de vlakte! Maar dat wilden we niet. We hebben hem stukje voor stukje gerestaureerd. Ik heb maanden staan bikken. Twintig stenen op een dag soms, meer lukte niet, zo vast zat de specie. Mijn handen waren helemaal kapot.’ Nu zijn de muren als vanouds, het raam dat er niet in hoorde is eruit gehaald, het vakwerk is hersteld. Oude prenten en foto’s, oude beschrijvingen in boeken, alles is uit de kast gehaald om de geschiedenis en de bouwcultuur recht te doen. En Lammert van der Velde van monumentenzorg bij de provincie was een onmisbare steun.
Na een kop koffie zitten we even in het zitje op onze kamer. De schuine kant van het dak, het grote raam in wat vroeger de staldeur was, ook hier de gebinten in zicht, zelfs in de doucheruimte, maar daar dik in de botenlak gezet. Er zijn nachtkastjes, een gordijn tegen de muur boven ons bed, een kast voor de kleren, een zitje en boerenantiek ter decoratie: een lampetkan, oud aardewerk. De aquarel aan de wand blijkt van de hand van onze gastvrouw.

Alles in stijl

We wandelen in de namiddagzon door het streekje, verkennen het en zien hoe ongelooflijk goed het Westersebos bewaard is gebleven. De straatlantaarns, de klinkers, de oude schuren en vakwerkboerderijen: alles in stijl. En toch is het niet een museum; een flink aantal boerderijen blijkt nog gewoon in agrarisch gebruik, en dat heeft charme. Er staan honderden witte plastic kratjes met pootgoed op de erven te wachten tot het akkerland voldoende is opgedroogd, er zwerft wat hooi, wat stro, er staat hier en daar een tractor of een boerenwagen. Een grote Barnevelder haan krabt wat rond bovenop een mestbult van een hobbyboer. Drents landleven. Zo nu en dan strekt hij zijn nek en kraait. Daartussendoor, netter, maar ook ziellozer de lege, opgeruimde erven van kapitaalkrachtige burgers. Sommigen zitten buiten in de luwte, en drinken koffie. Iemand hakt houtjes. Bij een van de boerderijen klinkt door de wanden het gepomp van de melkmachine. ‘Zo’n boerderij in Schoonebeek is tegenwoordig onbetaalbaar geworden’, zegt de restauranthouder in Coevorden die avond. ‘We hebben er nog naar gekeken, maar dat wordt voor ons onbetaalbaar.’
Aan het eind van het weggetje, waar de wegwijzers staan voor de wandelroute en de fietsroute, de Saksenroute, keren wij om, en lopen over de straat terug naar de logeerboerderij.

Leven en laten leven

‘Voor eten zorgen we niet’, zegt Lidja Vrees. ‘Bed en breakfast, dat is het. En koffie en thee natuurlijk. ’s Zomers hebben we ook een theetuin. Voor de warme hap gaan onze gasten naar het dorp. Wij adviseren hen natuurlijk. Er is een goede chinees, en een pizzeria, heel lekker; en gewoon Nederlands eten ook. Zo pikt de horeca ook een graantje mee van het feit dat wij hier zitten. Wij voelen voor samenwerken en beschouwen anderen niet als concurrenten. Je kunt elkaar versterken. Maar soms gaan gasten naar een restaurant dat ik heb aanbevolen, en dan vertellen ze later wat de eigenaar heeft gezegd: “Die westerlingen kopen alles op. Een gewoon mens kan het niet meer betalen.” En dan moet je zien hoe dit huis hier eruit zag! Een ander zou er niet aan beginnen. De meeste autochtonen willen allemaal een mooie nette nieuwgebouwde woning. Moet je kijken wat ons de verbouwing gekost heeft! Als wij geen pension hadden mogen houden, hadden wij er ook niet aan kunnen beginnen. Dan had het niet uitgekund. De buurt wou van onze plannen eerst niets van weten. Die waren bang voor hun rust. Ze hebben nog bezwaar gemaakt en handtekeningen verzameld.’
Het heeft Lidja geraakt, bezeerd. Dat hoor je aan haar stem. ‘Bijna de hele buurt heeft getekend. En later vroegen ze: zijn jullie nou eigenlijk al begonnen? Zo weinig hinder hebben ze er blijkbaar van. Ze hadden het niet eens gemerkt, terwijl wij al weken vol zaten. En nu zijn er ineens veel meer die erover denken om zoiets te gaan doen. Laatst, op de voorlichtingsbijeenkomst van de provincie over het plattelandstoerisme, was er ook een boerin uit het Westersebos. Die schrok toen ze me zag zitten. Ik vind het prima als er meer beginnen. Als je vol zit met gasten kun je naar elkaar verwijzen. Zo zit ik in mekaar. Leven en laten leven.’

Streekproducten

Er hangt wat nevel over het weiland als wij naar Coevorden rijden om te gaan eten in restaurant-gasterie ’t Kasteel. Ik heb in Coevorden heel wat vergaderd, vooral in de periode dat ik samen met de wethouders en de woningvereniging probeerde het gebouw van de Meisjesvakschool van de ondergang te redden. We rijden erlangs, en ik zie met tevredenheid hoe het eruitziet: verbouwd, in vol gebruik.
Het kasteel roept zoals altijd wat gemengde gevoelens op. De binnenkant is prachtig, weet ik. Maar de buitenkant vertrouw ik nooit helemaal: net alsof de schaal niet klopt, of de kleur, of de ongeschondenheid van muren en torens. Misschien komt het omdat er een omgeving omheen is gebouwd die nergens op slaat. Maar als we het trapje afdalen naar het restaurant komen we ogenblikkelijk in de juiste stemming. De gasterie is gevestigd in de vroegere kelders: de gewelven zijn gewit, de pilaren zorgen voor knusse hoeken en doorkijkjes. Overal branden kaarsen; glazen glanzen, bestek glanst. Op de tafels staat een boekje met restaurants uit de provincie: kwaliteit en regionale producten. ‘Drents landleven’, staat op de voorkant. Binnenin foto’s en beschrijvingen van De Jufferen Lunsingh, de Havixhorst, de Groene Lanteern en van vele anderen. Bijna allemaal in historische, zorgvuldig gerestaureerde monumenten. Bijna allemaal met streekproducten, vaak biologisch geteeld, vaak met eigen kruidentuinen.
Het gaat goed met Drenthe. Er zit geld onder de mensen. Geld voor verre vakanties, maar ook voor een weekend genieten op het Drentse platteland. Wandelen, fietsen, luieren in de sauna, lezen, lekker uit eten, verantwoord, met een schoon geweten en oog voor de eigen gezondheid.
Ik denk aan de boeren van het Westersebos en van de weg Schoonebeek-Coevorden, met de wit-rode plastic linten voor de oprit naar hun erf. De boeren die in deze dagen hun erf niet af komen als het niet echt nodig is. Hoe gaat het straks, als de epidemie voorbij is? Zullen ze op tijd zijn om te profiteren van de kansen? Inspelen op de markt? Natuurlijker produceren, zonder veel gesleep met dieren en voeder? Samenwerken, verbanden leggen? Landschap beheren, neventak bedenken, streekeigen producten verbouwen, agro-toerisme, plattelandstoerisme? Of blijft de vreemdeling een bedreiging, een ramp die voorbijgaat?

Slag bij Ane

De kok maakt voor ons de heerlijkste dingen. Eerst een gratis voorafje: een klein beetje kerrie-koolsoep in een kopje, een schoteltje kruidensalade. Daarna komen de bestelde gerechten. We krijgen op een reuzenbord een salade met stukjes koud vlees van konijn. Tussendoor zijn er telkens warme broodjes met kruidenboter. Er is een pittige groentebouillon en daarna het hoofdgerecht: gebakken ossenhaas met een stukje sucadelap eronder. Draadjesvlees zeiden wij vroeger: door en door gaar rundvlees, kruiderig, sappig en meer dan lekker. Een paar uur lang zitten we te genieten, te kletsen, herinneringen op te halen. Zo nu en dan even te luisteren naar Louis Armstrong en Billy Holliday, en naar het gelach en gepraat van de andere gasten. We halen de geschiedenis op. Waar we nu zitten, waren vroeger de kelders van het kasteel. Boven onze hoofden ijsbeerde in 1227 Rudolf van Coevorden door de ridderzaal, en bedacht de strategie voor de slag bij Ane. Er werd vergaderd, gegeten. Hierboven stampte hij op de plavuizen, met zijn laarzen, waar de modder nog aan zat van het moeras waarin de bisschop en zijn troepen waren verdronken. Er werd gefeest en gedronken. Hier beneden zaten de manschappen met pinten bier en brood en vlees, en achter gindse deur de gevangenen op water en brood. Jaren later, toen de vijand de overmacht had, en Rudolf was verbannen, kwam hij ’s nachts met behulp van handlangers het kasteel binnen met zijn mannen, door een niet afgesloten gang onder het kasteel. Misschien hierlangs, waar onze tafel staat, misschien daar de trap op naar boven. De hele bezetting werd in de slaap verrast en uitgemoord. Hier boven onze hoofden. We worden giechelig van de wijn, en daarna weer een beetje bezadigd van de koffie met de zelfgemaakte bonbons erbij. De kok komt ons groeten bij de deur. We praten nog even na, maken complimenten over de sfeervolle locatie, over het heerlijke eten, over de aardige, correcte bediening. Daarna gaan we het trapje op naar boven. Het is bijna donker geworden, en zwoel alsof het morgen zomer is. We aaien het kanon, lezen hardop de tekst van een bordje, en zeggen dat we verliefd zijn, alsof het morgen voorjaar is.

Lekker koud, lekker stinken

In het gastenverblijf in Westersebos 5 zitten we nog te praten als het al donker is. Lidja Vrees brengt ons koffie. De ruimte was vroeger de immense woonkeuken: nu is het de huiskamer voor de gasten, waar ontbeten wordt, en waar de gasten ’s avonds zitten als het buiten op het terras te koud geworden is. Televisie is er niet. ‘Mensen vinden dat heerlijk. Dat ze eindelijk eens kunnen praten, zonder dat onrustige gedoe om zich heen. Dat het eens een avond helemaal stil is. Alleen de wind om het dak, of de regen tegen het raam. En dan koffiedrinken en een glas wijn.’
In de monumentale schouw zit nog de vuurplaat van het authentieke open vuur; daaromheen een wand van blauwe antieke tegeltjes. Er hangt een ketel aan een lage ketting, om te laten zien hoe het was: koken, koffie zetten. De deuren van de drie bedsteden staan een beetje open. ’s Avonds brandt er een lampje in. De gebinten zijn allemaal in zicht. Nergens een spijker, allemaal deuvels en houten verbindingen. Lidja vertelt onvermoeibaar, wijst, verklaart. ‘Gezellig was dat vroeger’, zeggen veel mensen als ze hier zitten. ‘Maar dan zeg ik: Hoezo gezellig? Kijk maar eens hoe klein zo’n bedstee is. En hoe koud het in de keuken geweest moet zijn, ’s winters met alleen dat open vuur, en geen spouwmuren, alleen maar gaten en kieren en een koud zwart gat boven de zolderplanken. En in het begin ook nog als lös hoes: mensen en vee in één grote ruimte! Lekker koud, lekker stinken!’ Nu is het behaaglijk; alles geïsoleerd, centrale verwarming. De gasten moeten het hier warm en knus hebben, na een wandel- of fietsdag. Er is wc en douche op alle kamers. Goede matrassen. Lekkere dikke donzen dekbedden. Zes kamers zijn er, veertien mensen kunnen er tegelijk logeren. Op een van de kamers staan twee bedden voor kinderen. Dan hoeven ze ’s nachts niet te slepen als de kinderen toch niet alleen op een kamer durven.

Geschilderde schaduw

Lidja is de dochter van een schilder. Ze heeft de vurenhouten deuren zelf geschilderd in de oeroude techniek, zodat het oude hout nu de rijke nervenstructuur heeft van eikenhout. De deuren lijken voorzien van panelen. Maar als je aan de randjes voelt, is het geschilderde schaduw. Een oeroude techniek, die net als marmerschilderen bijna niemand meer beheerst. ‘Ik ben er speciaal voor naar Assen geweest, les gehad van een oude schilder die dat vak nog beheerste’, vertelt ze. ‘Het moet met een kam, en met een mengsel van verf en kalk en lijnolie.’ Uit alles wat ze vertelt over de moeizame, langdurige restauratie, blijkt de liefde voor het oude boerenhuis, voor het ambachtelijke van de vroegere bouwers. In 1730 is de boerderij gebouwd. De mannen uit de buurtschap hebben in dat jaar op een vroege morgen met elkaar de gebinten omhooggetrokken en verankerd. De tijd heeft het aangevreten, de armoede heeft het doen verpauperen. Lidja Vrees en Henny Ruijter uit de Randstad hebben het stuk Drents cultureel erfgoed minutieus veiliggesteld en in oude staat teruggebracht. En niet alleen voor hun particuliere genot: voor vijftig gulden per nacht kunnen gasten zich een tijdje onderdompelen in de eerlijke, sobere schoonheid van het verleden in combinatie met de gerieflijke omstandigheden die horen bij vandaag. De koeien zijn verdwenen. De vroegere stal en het hooivak zijn vervangen door kamers. Goede matrassen. Dikke donzen dekbedden.

Luisteren naar de stilte

De volgende morgen worden we wakker van de vogels en het zonlicht. Over de straat gaat niets en niemand voorbij. Ik lig opgetogen te luisteren naar de stilte. Pas als er in de keuken wat gerommel valt te bespeuren, stap ik uit bed, en schuif het gordijn opzij. Aan de overzijde links, nog net zichtbaar, wappert het rood-wit-blauw met een oranje wimpel aan de muur van de boerderij de Hinnenhof. Koninginnedag 2001.
Gewassen en aangekleed kunnen we er nog niet toe komen de ontbijtkamer in te gaan. We stappen over de voormalige pompstraat naar buiten, door de zijdeur met een klink die rammelt zoals ik mij van vroeger herinner. We zitten op de bank bij de regenput. Voor ons ligt het weitje met schapen en ganzen. Ook aan deze kant van het huis wapperen op de omliggende boerderijen de vlaggen. De bloesembomen in het hofje maken er helemaal een feestje van. ‘Het is nog te fris om buiten te eten’, vindt Lidja, die komt vragen of we koffie willen of thee. Maar ’s zomers dekt ze hier, op het terras. ‘We komen in de zomer terug’, beloven we. Als er geen MKZ meer is, en we overal kunnen fietsen en lopen.
We ontbijten in de huiskamer aan de langwerpige tafel met het blauw geblokte tafelkleed. De zon valt door de kleine ruitjes naar binnen. Koffie, thee, eieren, diezelfde morgen uit het kippenhok geraapt, tarwebrood, roggebrood, suikerbrood, krentenbrood, brood met noten, jam. ‘Drents landleven, hè?’, zegt Lidja. ‘Drents goed.’ ‘Ik gebruik zo veel mogelijk streekproducten, maar uit Schoonebeek zelf kun je nog lang niet alles krijgen. De boeren zouden er nog veel beter op ingeschoten kunnen zijn. Jam in kleinere verpakkingen, bijvoorbeeld.’
Henny komt langs met een grote zuigfles vol melk, voor een van de pasgeboren geitjes. ‘Jammer nou, het zou zo leuk zijn als je mee kon naar de stal’, zegt hij. ‘De kinderen die hier komen met hun ouders, zijn er niet bij weg te slaan.’

Bedreiging eigen cultuur

We schrijven in het gastenboek, en vertrekken. Via Oostersebos, even mooi, even sfeervol. Via Weiteveen, het Amsterdamse Veld. Langs het Griendtveenkanaal en de oude turfstrooiselfabriek met het turfcafé. Langs het huis in Nieuw-Amsterdam waar Van Gogh heeft gelogeerd, en waarachter een gruwelijk lelijk appartementencomplex de oorspronkelijke cafézaal heeft verdrongen. De historische identiteit van dat deel van het dorp is ermee in de vernieling geholpen. Een voorbeeld van hoe het niet zou moeten. ‘De inwoners van Nieuw-Amsterdam zelf zien de waarde er niet van in’, zei een bestuurder in die tijd. ‘Een oud krot, dat is het. Geen eer meer aan te behalen.’
‘Misschien zijn niet de vreemdelingen maar de Drenten zelf een ramp en een bedreiging voor hun eigen cultuur’, mopper ik. Maar we rijden al langs de dromerige Hoogeveense Vaart door Holsloot, en langs Oosterhesselerbrug, en door Zwinderen. En overal zijn vlaggen en wimpels. En overal is de zon.

Logeerboerderij Ruijter
Westersebos 5
7761 PE Schoonebeek
tel 0524 – 53 30 45

Gasterie ’t Kasteel
Kasteel 29
7741 GC Coevorden
tel 0524 – 51 21 70