Een kleine kilometer ten westen van Saaksum (Gr) ligt Englum. Evenals Saaksum en de naar het oosten gelegen dorpen Ezinge, Feerwerd en Garnwerd behoort Englum tot de wierdenreeks die ligt op de kwelderwal ten zuiden van het huidige Reitdiep.
Het bij terpen en wierden veel voorkomende achtervoegsel ‘-um’ in de naam is afgeleid van ‘heim’ (erf). Waarschijnlijk hebben vroegere bewoners zo ooit hun naam aan hun woonplaats gegeven. In de omgeving wordt trouwens niet van Englum gesproken, maar van Legewier. Deze veldnaam (lage wierde) hangt samen met het feit dat de zuidelijke helft van de wierde aan het begin van de twintigste eeuw is afgegraven om als bemesting te dienen voor de schrale veen- en zandgronden in met name Drenthe. Er werd destijds dieper gegraven dan het omringende maaiveld, waardoor een laagte is ontstaan. Dit gebeurde op veel meer plaatsen en dat is tegenwoordig vooral ’s winters nog goed te zien, want hier vinden we veelal de ijsbanen van de wierdendorpen.
De wierde van Englum wordt aan de westzijde geraakt door de Reitdiepdijk. De niet afgegraven noordelijke helft is tegenwoordig in gebruik als akker. Een groot deel van de zuidelijke helft bestaat uit vochtig laaggelegen grasland. Een overgebleven huisplaats, waar tot 1920 een boerderij stond, is het enige zichtbare restant van de eeuwenlange bewoning op de wierde van Englum.
Een van de oudste wierden
In september 2000 is de steile wand van het niet afgegraven gedeelte van de wierde van Englum vers aangesneden, zodat driekwart van de wierde in een dwarsdoorsnede was te bestuderen. Het hoogste punt van de wierde ligt op 4,20 m + NAP.
De hier beschreven profielfoto toont slechts een klein gedeelte van de honderd meter lange dwarsdoorsnede. Het bodemprofiel is bijna helemaal door de mens opgebouwd. Als we van onder naar boven kijken, kunnen we de bewoningsgeschiedenis van de wierde als het ware lezen.
Laag 1 is losse, afgestoken grond en hoort dus eigenlijk niet bij het bodemprofiel. Laag 2 laat heel fraai de fijne gelaagdheid van de originele kwelderafzetting zien. Opvallend is dat deze laag aan de rechterkant grijsgekleurd is, maar links blauwzwart. De zwarte kleur is afkomstig van pyriet (ijzersulfide), dat van oorsprong veel aanwezig is in de kwelderafzetting. Iedereen die wel eens wadgelopen heeft, herinnert zich de zwarte blubber die na een tijdje grijs opdroogt. Pyriet oxideert razendsnel zodra het in contact komt met zuurstof. Het linkerdeel van laag 2 is kennelijk pas kort voor het nemen van de foto afgestoken.
Dateringsmethoden hebben vorig jaar aangetoond dat Englum tot een van de oudste wierden kan worden gerekend. Rond 600 voor Christus trokken de pioniers vanaf de zuidelijke zandgronden langs de boorden van de Hunze (Reitdiep) naar de drooggevallen, begroeide kwelders. In het begin liet men alleen ’s zomers hier het vee grazen. Toen het veilig genoeg was om ook ’s winters op de kwelders te vertoeven, ontstonden de eerste nederzettingen op de van nature hoger gelegen plaatsen. Reeds in de vijfde eeuw voor Christus vond de eerste bewoning plaats op de plek Englum.
Laag 3 toont een min of meer homogene laag die kan worden gezien als de eerste ophoging tot een wierde. Men deed dat waarschijnlijk volstrekt onbedoeld. Als neveneffect van de geconcentreerde bewoning en het houden van vee, bleef ter plekke mest en ander afval liggen.
Schedels en schelpen
In laag 4 is een hoge concentratie mest te zien. De horizontale gele streep is overigens een meterband. Deze mestlaag wordt in de profielbeschrijving van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) ook wel de ‘schedellaag’ genoemd, omdat bij het onderzoek in 2000 hierin acht menselijke schedels zijn aangetroffen. Waarom de schedels juist in deze laag aangetroffen zijn en waarom alleen maar schedels, is nog raadselachtig.
De bovenzijde van de mestlaag, laag 5, bestaat uit een schelpenlaag. Naar alle waarschijnlijkheid is dit een overblijfsel van menselijke consumptie van schelpdieren zoals mossels en kokkels. Bij het onderzoek is deze schelpenlaag gedateerd op ca. 350 voor Christus.
Laag 6, 7 en 8 zijn ogenschijnlijk behoorlijk uniform van samenstelling. In close-up zouden we hier echter allemaal laagjes in kunnen herkennen. Eeuwenlang werd de wierde, in lagen variƫrend in dikte van 5 tot 30 cm, steeds verder opgehoogd. Lagen mest en afval werden periodiek met kwelderplaggen afgedekt. Het is niet verwonderlijk dat de vele terpen en wierden, die dus bestaan uit een mengsel van vruchtbare lichte klei, mest en afval, grootschalig als meststof zijn afgegraven. Het verschil in kleur tussen laag 6 en de lagen daarboven, wordt veroorzaakt door vochtverschillen. Bovenin is het profiel dusdanig uitgedroogd dat de kleur veel lichter grijs is geworden. Tevens zijn in de bovenste drie lagen krimpscheuren te zien die karakteristiek zijn voor een kleihoudende grondsoort. De kleideeltjes hebben namelijk de eigenschap dat ze krimpen onder droge omstandigheden en zwellen onder vochtige omstandigheden. De bovenste laag 8 van ongeveer 30 cm is iets donkerder dan de rest en is de bouwvoor die jaarlijks omgeploegd wordt. Vorig jaar stond er graan op de wierde.
Englum visueel hersteld
Het onderzoek in 2000 was een onderdeel van een programma van opgravingen in terpen en wierden in Noord-Nederland, dat wordt uitgevoerd door het GIA in samenwerking met het Amsterdams Archeologisch Centrum. In het kader van het project Wierden en Waarden van de provincie Groningen, wordt Englum als landschappelijk element in oude glorie hersteld.
Rond het afgegraven gedeelte van de wierde is een dijk aangelegd. Binnen die dijk wordt binnenkort baggerslib opgespoten vanuit het Reitdiep. Na een rijpingsperiode van enkele jaren wordt de wierde weer in de oorspronkelijke vorm teruggebracht. Op deze manier blijft het bodemarchief in de noordelijke helft voor toekomstige generaties intact en kan de wierde van Englum in de toekomst weer rondborstig op de kaart worden gezet.