De rubriek Meerverkenningen in het Noorden zijn ontdekkingstochten van landschapsdeskundige Edward Houting over de vele waterplassen die Noord-Nederland telt.

‘Dat is zo’n type uit het leger dat soep van een bijl kookt.’ Een zin van de Rus Alexander Grin. Waarom die zin in mijn hoofd blijft hangen, weet ik niet. Misschien vanwege de schraalheid van de sfeer die hij oproept. Zo reed ik een kwart eeuw geleden met mijn buurvrouw een uitgezette schaatstocht
over het Leekstermeer. ’t Was koud, kaal en als tocht ontzettend oninteressant. Later heb ik nog een gouache gemaakt van die ijssfeer over het meer en de rietkragen. Heb ik weer weggegooid, want ik had er te weinig mee. ’t Is april 2001, de zon schijnt. Ik huur een zogeheten ‘fluisterboot’ bij Cnossen aan de Drentse kant van het meer. Een vriendelijk meisje probeert me te helpen met die nieuwerwetse boot, maar ik moet toch wachten op de baas.

Vischrijk meer

Een stuk of vijf heeft Cnossen er laten bouwen. Ruime ‘roeiboten’ van aluminium. De buitenboordmotor loopt op elektriciteit, gevoed vanuit een accu. Er is alleen een soort vaarboom aan boord. ‘Wat moet ik nu als de accu leeg is?’, vraag ik aan Cnossen. ‘U kunt er maximaal acht uur mee varen meneer’, is zijn geruststellende antwoord. De bediening is simpel en al gauw zet ik koers naar het Leekster Hoofddiep, waar dit overgaat in het meer.
Van der Aa schrijft in zijn Aardrijkskundig woordenboek: ‘Dit meer is zeer vischrijk, slechts een half uur lang en een kwartier uurs breed, niet diep en met vlakke oevers, met dek-riet en lage broekige weilanden omgeven.’ Dit meer werd ook wel Zultermeer genoemd vanwege de voormalige zoute invloed van een zeearm. Groot vierhonderd hectare. Misschien kun je nog steeds een bootje in Leek huren. In 1919 kon het bij Z. de Wit te Leek, bij het Schreiershoekje aan het Hoofddiep. ‘Naar het Leekstermeer! Flinke Motorboot, Roei- en Zeilbooten, waarvan een voor 40 à 50 personen. Billijk te huur.’ Deze advertentie staat in een VVV-gids uit die tijd.
Het is zondagmorgen, elf uur. Rust. Geen boot te zien op het meer. De wilgen langs het water bloeien. Tussen moerasbos glimt groen gras. Een reiger zeilt voorbij. De vaargeul van het hoofddiep naar de Munnikesloot aan de Groningse kant van het meer wordt aangegeven met groene en rode tonnen. Een fuut duikt op en verdwijnt bij mijn nadering schielijk onder water. Vanuit het Leekster Hoofddiep vaar ik terug het meer op richting Lettelberterdiep. Een uitkijkpost markeert het punt waar het Lettelberterdiep begint.
Aan de kant van Hooilanden ga ik even aan land. Omgevallen elzen vormen een drassig moerasbosje. Een vrouw met twee kinderen en een herdershond verkennen de uitkijkpost.
Vanuit dit kanaal ga ik linksaf naar de volgende opvaart. Ik voel me net een kleine Maghellaen, die op zoek is naar een doorvaart naar de Stille Zuidzee. Van rechts komt een motorsloep aanvaren met een gezelschap aan boord. Blije geluiden waaien over het water aan. Een onverklaarbaar geluksgevoel ‘overvalt’ me. Overal vogelgeluiden. Een formatie van vijf grutto’s scheert al roepend over me heen. Zo af en toe kun je hier aanleggen bij de natte graslanden. Dode boomstammen weerspiegelen in het stille wateroppervlak. Een zacht briesje uit het oosten zorgt voor kabbelgolfjes.
Vanuit het riet zie ik een kanovaarder naar me toekomen. Ik neem wat foto’s van hem. We raken aan de praat. ”s Morgens vroeg kom ik hier vaak; vooral met ochtendnevel, dan is het meer prachtig.’ Hij werkt als fotograaf bij Essent. ‘Ik heb op dit meer ook een zeilboot, maar met m’n kano kom ik in elk slootje.’ We wensen elkaar nog een prettige dag en varen verder.

Matsloot

Vredewold, het stuk land ten noorden van het meer is overwegend laag hooiland met veel russen. Ganzenpopulaties foerageren op de oever. Behoedzaam gakkend houden ze me in de gaten. Ganzen en houtduiven zijn de waakhonden onder de vogels. Een bordje van Het Groninger Landschap meldt: ‘Rustplaats voor vogels’.
Dan nader ik het noordelijk gedeelte van het meer de Rietboor, waar de Munnikesloot en de Matsloot op uitkomen. Het verkeer op de A7 begint hoorbaar te worden. ’s Zomers als alle bomen weer in het blad zitten, zullen die autogeluiden wel minder zijn. Dat hangt tevens van de windrichting af. Af en toe komen op de oever aan de rand van het meer groepjes elzen voor. Heerlijk anarchistisch door en over elkaar heen groeiend. Even doen ze denken aan die mooie kleine etsen van Willem Buytewech of aan enkele tekeningen die bekend zijn van Jacob van Ruysdael.
Eerst vaar ik op de ‘rede’ bij de jachthavens wat heen en weer om te kijken waar ik kan aanleggen. Een binnenvaartschip wordt geschilderd. Daarnaast leest een vrouw een boek op het achterschip van haar woonboot. Toch maar eerst stapvoets de Matsloot in. De ‘Libra’, een kruisertje, ligt grijs aan de wal. Gele plomp of waterlelies beginnen hun bladeren boven water uit te steken. Een woonbootwrak met gebroken ramen ligt scheef in het water. Tot aan het gemaaltje vaar ik door en keer dan. Brandnetels schieten op bij een verlaten standplaats vol stapels verweerd hout. Wilgenkatjes zorgen voor een geel waas tussen het dorre hout.

Samenraapsel

Terug naar het meer, waar ik aanleg bij ‘Meerzicht’. Een boot op het droge met het opschrift ‘ZVLM’ doet me denken aan Cannery Row van John Steinbeck. Smalle gravelpaadjes lopen her en der door grasvelden. In een bootje genaamd ‘Dolfyn’ zit een man, afgekeerd van de wereld, te vissen. Over anarchie gesproken. Zelden zag ik zo’n samenraapsel van zelf getimmerde huisjes rondom een haventje, vanzelfsprekend omheind door allerlei vormen van hekjes en geknotte bomen.

Leekstermeervirus

Ik besluit wat te drinken bij Paviljoen Pool, ofwel ‘Bij Siem’. Net zit ik aan een tafeltje voor het raam of ik hoor een zware stem: ‘Ja, ik heb je wel gezien. Je bent wat foto’s aan ’t nemen en ik zag je aanleggen bij de steiger. Knopen kun je niet leggen hè? Mag ik u voorstellen aan de ‘Kapitein van de Coleta’?’ Gepensioneerd, gepassioneerd wat dieselmotoren betreft en zijn verrekijker zijn de ‘ogen’ van het Leekstermeer.
We komen in gesprek bij een pilsje en praten wat over de grote vaart en Brons- en Bolnesmotoren. ‘Er heerst hier een virus’, zegt hij geheimzinnig, ‘het Leekstermeervirus. Als je hier eenmaal gekomen bent dan wil je hier nooit meer weg. Zo’n dertig jaar geleden heb ik hier aangemeerd en ben niet meer weggegaan. ’s Zomers ga ik nog wel ‘op kamp’ naar het Lauwersmeer met wat meiden van een jaar of twintig uit de Helperhaven. Daarvoor moet ik wel m’n halve stuurhut afbreken om onder de A7 door te kunnen, maar ik doe het met ontzettend veel plezier. Alleen de eerste keer, toen zei ik na drie dagen tegen de leiding: dit doe ik nooit weer! Toen die meiden na hun kamp afscheid van me namen met een potje bier ging ik toch weer voor de bijl. Emotie, man. Siem, nog een pilsje.’
Hij heeft wel gelijk: bij Siem kom ik nog wel een keer terug.

Scholeksters

Als ik bij de bescheten steiger terugkom, ligt het bootje met mijn spullen nog rustig op zijn plaats. Ik begreep van de kapitein dat hier soms wel driehonderd scholeksters op de steiger zitten. Allemaal met hun kopjes in één richting.
Met de wind mee vaar ik in westelijke richting om een uitstekende landpunt heen. Aanleggen lukt net met het touw om een plantenwortel. Speenkruid groeit en bloeit massaal aan de boorden van dit meer.
Op het meer overheersen qua horizonvervuiling de gebouwen van de suikerfabriek te Vierverlaten en het gebouw van Gasunie. Vriendelijk en zich voegend in het landschap verheft zich in het zuidoosten het silhouet van de molen in Roderwolde.
Zo midden op het meer vallen de ‘Hollandse’ luchten op. Omdat de omgeving van het meer zo vlak is, maken de wolkenformaties negentig procent uit van je gezichtsveld. Nevelige wolkenformaties wisselen af met helderblauwe luchten. De wijdsheid is een van de vormende elementen geweest van de Hollandse geest. De rietkragen schieten hoog op langs de zuidoever. ‘Als je bij Siem ’s avonds op het terras zit bij ondergaande zon dan zie je dat Drenthe als het ware omhoog loopt’, zei de fotograaf van Essent.

Magnetische kracht

’t Wordt iets drukker nu op het water, rond drie uur ’s middags. Zeilboten, speedboten en surfers. Praktisch allemaal in de zuidwesthoek van het meer. Bij de monding van de Rodervaart in het Leekstermeer leg ik even aan om iets te drinken. In de nabijheid zit hoog in een boom een aalscholver. Een onmiskenbaar silhouet. Een flink stuk verder in de Rodervaart laveert een schip in de richting Roden.
Terug naar de basis nu. In de verte is de toren van Tolbert te zien als baken voor het Leekster Hoofddiep. Zeilboten gaan traag naar de jachthaven door de wegvallende wind. De giek van het grootzeil haaks op de boot. Van windstilte heb je geen last met de fluisterboot.
Terug in de haven leg ik de boot vast aan de wal en aan een paal. De jachthaven rumoert gezellig. ‘Goeie dag gehad?’, vraagt Cnossen. ‘Fantastisch’, zeg ik. Wat een verschil trouwens. Deze jachthaven aan de Drentse zijde van het meer en die aan de Groningse kant. Aan de Drentse kant voel je de moderne tijd op je af vliegen. Aan de Groningse zijde lijkt de jachthaven een oeroude nederzetting. Maar van beide gaat een grote magnetische kracht uit!

Literatuur
Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek.
Geïllustreerde Gids van Leek en Omstreken. Tweede druk, 1919, Leek.