Begin maart heb ik zowat alle kranten gehaald met enkele kritische kanttekeningen bij de belangrijkste historische aanname voor een groot genetisch onderzoek naar erfelijke afwijkingen onder inwoners van Fryslân.

Begin maart heb ik zowat alle kranten gehaald met enkele kritische kanttekeningen bij de belangrijkste historische aanname voor een groot genetisch onderzoek naar erfelijke afwijkingen onder inwoners van Fryslân. Die aanname is dat de bevolking van Noord-Nederland weinig ‘gemengd’ is en in hoofdzaak afstamt van mensen die reeds meer dan 1500 jaar geleden in dit gebied woonden. Omdat dit onderzoek aan de Rijskuniversiteit Groningen wordt uitgevoerd en ik toevallig een Fries ben, lieten de krantenkoppen zich al snel raden. Jawel, ‘Friezen en Groningers slaags over genenonderzoek’, kopte het Nieuwsblad van het Noorden; ‘Friezen en Groningers ruziën over genen’, vonden Trouw en het Friesch Dagblad. Omdat de bijdrage in het jaarboek van het aloude (sinds 1827) Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde verscheen, dat nota bene de aanmatigende titel De Vrije Fries draagt, was het kennelijk niet nodig het artikel te lezen. Intussen gaat het verhaal net zoveel over Groningen als over Fryslân en zijn de genetische onderzoekers toevallig in Groningen gevestigd, maar over hen wil ik het niet hebben.
Het verhaal gaat over de Noord-Nederlandse bevolking (Fryslân, Groningen en Drenthe) – dat staat trouwens ook in de titel – en het bestrijdt het vermeende statische karakter van de bevolking van Noord-Nederland. In de conclusie ligt het accent wat meer op Fryslân, want daar heeft het relatieve economische en demografische verval de laatste anderhalve eeuw het hardst toegeslagen. Van de drie noordelijke gewesten heeft Fryslân als traditioneel (volk)rijkste gewest ook de meeste posities moeten inleveren en men heeft zich aldaar dan ook het meest bezonnen op zijn verleden en zijn identiteit. Dit is niet anders dan zoals thans in het grotere Nederlandse verband wordt nagedacht over de Nederlandse identiteit en samenleving, en daarmee samenhangende verworvenheden als tolerantie en pluriformiteit en noem maar op, in het licht van de Europese eenwording en de daaruit voortvloeiende regelgeving.

Fryslân verloor immers zijn stadhouders, zijn universiteit, zijn admiraliteit, zijn eigen rechtspraak, het grootste deel van zijn elite, zijn nijverheid en vooral zijn gekoesterde autonomie en daarmee de gelegenheid om zo nodig eens flink de kont tegen de krib te gooien. Veel van deze verschijnselen kenmerkten ook de andere gewesten van de Republiek, Groningen niet in het minst; maar daar maakte het Koninkrijk en zijn centralistische voorgangers een einde aan drie eeuwen onderling gehakketak tussen Stad en Lande. Politiek gezien hielden stad en platteland elkaar daar in evenwicht, waar de Friese steden voortdurend door het platteland werden overvleugeld.
De verburgerlijkte bovenlaag in Fryslân schiep zich een nieuw zelfbeeld op basis van een nogal geromantiseerd klein-Fries verleden. Alles wat daaronder zat, vond een nieuw zelfbeeld in de Friese taal en, in sommige kringen, in de Groot-Friese gedachte. Bestuurlijke en taalkundige noties gingen daardoor het discours in en over Fryslân overheersen; de versmalling van de Friese economie tot weinig meer dan de landbouw (met name de veeteelt) deed de rest. Fryslân verschraalde min of meer tot een enigszins achtergebleven gewest van veehouders en zuivelfabrieken. Dit deed de grote dynamiek en de aantrekkingskracht vergeten die deze rijke kuststreek eeuwenlang had gekenmerkt. Eeuwenlang immers hebben lieden uit het verre achterland de kustgebieden Fryslân en Groningen opgezocht om er zich permanent te vestigen door er als seizoenarbeider in de landbouw en op de tichelwerken te werken of er als lapkepoep textielwaren af te zetten. Duizenden schippers bevoeren tot kort na de Tweede Wereldoorlog de noordelijke wateren met turf, bakstenen, dakpannen, terpaarde en granen.

Het is dan ook onterecht en ongepast om Friezen en Groningers tegenover elkaar te stellen. Dat gebeurt ook niet in het genoemde artikel dat juist het accent legt op hun gemeenschappelijke sociaal-economische achtergrond. Nog geen 500 jaar geleden werden onze contreien trouwens in hun geheel als Friesland aangeduid; men leze Guicciardini of ? dichterbij ? Ubbo Emmius. Het begrip Noord-Nederland bestond niet. Hoogstens was er sprake van Noordelijke Nederlanden, de ongestructureerde voorloper van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, en verder was Noorderbreedte een geografische aanduiding. Het feit dat de Friese taal nog steeds springlevend is en er in Groningen een Saksische taal op een Fries fundament is ontstaan, geeft aan hoe krachtig de noordelijke samenleving steeds is geweest en hoezeer talloze nieuwkomers hier op een snelle wijze kans zagen te integreren. Maar zo nu en dan ‘liebt und neckt man sich’ aan weerszijden der Lauwers en dat is ook typisch Fries: ‘nocht oan ûnnocht’.

Trefwoorden