In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Turf is eeuwenlang de belangrijkste bron van energie voor ons land geweest. Vier eeuwen geleden begon men in Friesland, Groningen en Drenthe gigantische massa’s hoogveen, en in mindere mate laagveen, af te graven ten behoeve van de energievoorziening van Nederland. Zo is het ongeveer 160.000 hectare grote Bourtangerveen, een hoogveengebied ten oosten van de Hondsrug dat zich uitstrekte tot over de grens met Duitsland, grotendeels verdwenen door turfwinning en ontginning. Zuidoost-Drenthe was omstreeks 1850 het laatste grote veengebied van Nederland dat ‘aan snee’ kwam. Hier is in 1992 de veenwinning in Nederland officieel beëindigd. Hier bevindt zich ook nog een restant van het eertijds vele meters dikke pakket hoogveen. Het hier afgebeelde bodemprofiel bevindt zich iets ten zuiden van het dorp Zwartemeer aan de rand van het zogenoemde Meerstalblok. Dit is een onderdeel van het hoogveenreservaat Bargerveen, dat beheerd wordt door Staatsbosbeheer.

Hoogveenvorming

Ruim tienduizend jaar geleden, vlak na de laatste ijstijd, was zo goed als heel Noord-Nederland bedekt geraakt met een laag dekzand. Met het vochtiger worden van het klimaat steeg de grondwaterspiegel en vulden zich de laaggelegen delen rond het Drents Plateau met water. Afgestorven plantenresten, zoals riet, stapelden zich op in het zuurstofarme water dat in contact stond met het grondwater. Het aldus ontstane veen wordt laagveen genoemd. Naarmate het veenpakket dikker werd, kwam de veenvorming minder onder invloed te staan van het voedselrijke grondwater en meer onder invloed van regenwater. De vegetatie veranderde daardoor van samenstelling. Riet ruimde het veld, zeggesoorten kwamen ervoor in de plaats en die werden op hun beurt overwoekerd door veenmossen. Veenmossen hebben het vermogen om regenwater in hun cellen vast te houden, waardoor ze als een spons werken. Ze kunnen zo een eigen waterspiegel vormen, die op den duur ver boven het grondwater uit kan komen. In het Bourtangerveen heeft het veenpakket daardoor op sommige plaatsen een dikte van meer dan tien meter kunnen bereiken! Het veen dat onder invloed van het voedselarme regenwater en als het ware op een hoger niveau dan de grondwaterspiegel wordt gevormd, noemen we hoogveen. Omdat veenmossen de belangrijkste hoogveenvormers zijn, wordt hoogveen ook wel veenmosveen genoemd.

Zwartveen en bolster

Het afgebeelde profiel toont een hoogveenpakket van ruim twee meter dik, boven op dekzand dat helemaal onderaan zichtbaar is. Door het waterverlies na drooglegging klinkt een veenpakket enorm in. Bovendien gaan de plantenresten (alsnog) verteren. Daarom is het niet onwaarschijnlijk dat de oorspronkelijke dikte twee keer zo groot is geweest. Naast veenmossen zijn ook andere plantenresten te herkennen in een hoogveenprofiel. Zo kunnen we in een hoogveenturfje takjes tegenkomen van dop-, kraai- en/of lavendelheide. Hoogveen is op het oog vooral goed te herkennen aan de taaie bladresten van éénarig wollegras die overal als flarden uit het profiel hangen. Omdat ze veel lijken op bosjes haar, werden deze restanten van wollegras door verveners destijds ook wel ‘lokken’ genoemd.
Het totale veenpakket op de foto bestaat grofweg uit drie delen. Opvallend is de overgang op ongeveer 75 cm onder de bovenkant. Het bovenste veen heeft een lichter bruine kleur en is losser van structuur dan het veen daaronder. Deze scheiding heeft te maken met een klimaatverandering rond 850 voor Christus. Het donkerbruine gedeelte wordt ‘oud veenmosveen’ genoemd en is gevormd in een relatief warmer en droger klimaat en door andere veenmossoorten dan de bovenste veenlaag. Het is meer verteerd en daarom donkerder van kleur en compacter van samenstelling. Dit oude veenmosveen (of zwartveen) had als turf een hogere verbrandingswaarde dan het bovenliggende jonge veenmosveen (of bolster). Het jonge veenmosveen werd bij de vervening meestal opzij gezet en na het afgraven van het oude veenmosveen weer teruggestort. Tijdens droge perioden gedurende de hoogveenvorming, maar ook nadat het veenpakket droog werd gelegd, zijn veel plantenresten in humus omgezet. De stroperige humus kon met het regenwater door het veenpakket zakken en bleef direct boven het dekzand steken. Daardoor is de onderste zone in het veenpakket, ter hoogte van de onderste helft van de schepsteel, zwart gekleurd. De schoensmeerachtige humussubstantie die zich hier plaatselijk opgehoopt heeft, wordt ‘gliede’ genoemd. Ook de bovenkant van het onderliggende dekzand is verkleurd door humusinspoeling. Waarschijnlijk is dit deels al gebeurd door podzolvorming (zie Noorderbreedte 2001-3) vóórdat de veenvorming omstreeks vierduizend jaar geleden hier is begonnen.

Weer levend hoogveen

In de directe omgeving van het gefotografeerde hoogveenprofiel heeft Staatsbosbeheer al in de jaren zeventig dammen van het compacte zwartveen opgeworpen. Er zijn bassins op verschillende niveaus gecreëerd waarin het regenwater kan worden opgevangen en vastgehouden. In dit voedselarme sawalandschap voelen de veenmossen zich weer thuis en kan de hoogveenvorming na enkele eeuwen stilstand weer voorzichtig op gang komen.