In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

De zeeklei in het noordelijk kust- en zeekleigebied is afgezet onder invloed van een voortdurende zeespiegelstijging. Sinds het laagste peil tijdens de laatste ijstijd, steeg de zeespiegel met ruim honderd meter! Er waren perioden waarin de zee steeds verder landinwaarts trok. Deze perioden worden transgressies genoemd. Daarnaast waren er ook relatief korte perioden waarbij de invloed van de zee afnam; de zogenoemde regressies. Tijdens transgressieperioden overspoelde de zee het land en liet daarop de meegespoelde deeltjes achter, terwijl tijdens regressieperioden veenvorming kon plaatsvinden. Geologen onderscheiden een tweetal complexen van transgressiefasen: die van Calais (tot ca. 3800 jaar geleden) en die van Duinkerke (vanaf 3800 jaar geleden). De zeekleigronden in Groningen en Friesland zijn bijna allemaal tijdens de Duinkerke-transgressieperioden gevormd.

Pik- knik- en knipklei

Het Zerniketerrein, ten noorden van de Groninger stadswijk Paddepoel, is gebouwd op jonge zeekleigrond. Het getoonde bodemprofiel, afkomstig van dat Zerniketerrein, bestaat grotendeels uit zogenoemde knipklei. Dit is een zware kleisoort die door de oprukkende zee hier werd achtergelaten gedurende de Duinkerke-II-transgressieperiode (250-650 na Chr.). Tussen de kwelderwallen van het tegenwoordige Hogeland en de uitlopers van het Drents Plateau werd fijne klei afgezet in een rustig en brak milieu. Als gevolg van het afzettingsmilieu loste de aanwezige kalk direct op.
Een zware klei die ook nog kalkloos is, heeft nauwelijks structuur en is heel moeilijk te bewerken. Onder natte omstandigheden is knipklei helemaal dichtgezwollen en kan het water niet meer weg, terwijl het in de zomer droogtegevoelig is en keihard kan worden. Geen wonder dus dat de knipkleigronden met agrarische bestemming praktisch alleen als grasland worden gebruikt. Aan dit landgebruik, meestal gekoppeld aan een intensieve oppervlakkige begreppeling, is knipklei in Friesland en Groningen dan ook goed in het landschap te herkennen.
Knipklei is al sinds de Middeleeuwen zeer gewild voor de baksteenindustrie. Met name in Groningen zijn grote oppervlakten afgegraven. Omdat van nature de Groninger knipklei veel ijzer bevat, zijn de Groninger bakstenen karakteristiek rood van kleur. De naam ‘knipklei’ is tegenwoordig landelijk in zwang, maar voorheen werd deze naam vooral gebruikt in Friesland, terwijl men in Groningen over ‘knikklei’ en in Noord-Holland over ‘pikklei’ sprak. In Duitsland staat deze vette zeeklei bekend onder de naam ‘Knick’. Waar al die namen precies vandaan komen, is zelfs bij de meest gerenommeerde bodemkundigen niet bekend.

Knippoldervaaggrond

Het bodemprofiel op de foto is genomen in een zogenoemde profielkuil die door studenten werd gegraven. Zware klei is klei met een hoog gehalte aan zeer fijne kleideeltjes, maar de term ‘zwaar’ is afgeleid van ‘zwaar bewerkbaar’ en dat hebben betreffende studenten geweten.
Het linker deel van het profiel is met een mes bewerkt, zodat de aanwezige structuurelementen beter zichtbaar worden. Rechts van de centimeterband is het profiel recht afgestoken, zodat de gelaagdheid goed zichtbaar is. Op het oog is niet veel gelaagdheid te herkennen. Dit is karakteristiek voor de relatief jonge zeekleigronden. Ze zijn namelijk mineralogisch rijk en geologisch gezien erg jong. Bodemvormende processen hebben daardoor nog te weinig tijd gehad om tot uiting te komen in een gelaagdheid. De kenmerken zijn nog ‘vaag’. In de bodemclassificatie wordt daarom gesproken van een ‘vaaggrond’. Om precies te zijn hebben we hier te maken met een ‘knippoldervaaggrond’.
In de bovenste twintig centimeter is het profiel beter en fijner van structuur dan daaronder. Dit is voornamelijk het resultaat van het noeste werk van bodemorganismen. Met name regenwormen spelen een belangrijke rol bij het doorwoelen van de grond en het intensief mengen van humus en klei, waardoor de bovengrond korreliger van structuur wordt en iets donkerder gekleurd dan daaronder. De bovengrond is enigszins roestig van kleur. Onder invloed van zuurstof, die toetreedt langs wortelgangen, graafgangen en scheuren, gaat het aanwezige ijzer oxideren tot roest.
Beneden de dertig centimeter diepte is nauwelijks invloed van bodemorganismen en beluchting waarneembaar. Hier zien we dan ook de karakteristieke grijze kleikleur. Op ongeveer tachtig en honderd centimeter diepte zijn duidelijk twee donkere laagjes te herkennen. Hierin herkennen we een tweetal regressiefasen, waarin de zeespiegel nauwelijks steeg en vegetatiegroei op gang kwam. Deze planten werden daarna weer overdekt met zeeklei uit een volgende transgressie. In de omgeving heeft een koolstofdatering laten zien dat de bovenste laag ongeveer 300 na Chr. werd overspoeld en de onderste laag ongeveer 500 voor Chr.

Permanente expositie

Op het Zerniketerrein wordt voortdurend gebouwd en dus ook gegraven. Dit jaar nog is een enorme hoeveelheid grond omgezet om de Grand Terp van Peter Greenaway vorm te geven. Ook wordt momenteel een ontsluitingsweg aangelegd over het Reitdiep. En er worden kilometers kabels gelegd. Bij dit soort werkzaamheden wordt telkens gerommeld in de fraaie zeekleiafzettingen. Voordeel is dat er onbedoeld een bijna permanente expositie op het Zerniketerrein is te zien van het bodemarchief dat dit, vroeger en nu, dynamische stukje Noord-Nederland herbergt.