Dit vlakke laand
Dit vlakke laand
het mie nooit neugd
tot springen en daanzen
of bukken en boegen
of op knijen valen.
Mie, slaif, het t bevolen
rechtop te stoan
liekoet te lopen
en kop in de roemte
der veur te holden.
Krekt doarom is mie
dit vlakke laand
van hier tot gunder
en rondom bekeken
zo weerd en zo laif.
Haarm Diek
Dr. J.D. Plenter is theoloog en dichter/schrijver. Hij publiceert onder de pseudoniemen Haarm Diek in het Gronings en als Ubbo-Derk Hakholt in het Nederlands. Onder zijn eigen naam publiceert hij op wetenschappelijk gebied. In de periode tussen zijn geboorte in de stad Groningen (1921) en zijn terugkeer naar die provincie en stad (1985), was hij onder andere predikant, docent niet-westerse cultuurgeschiedenis en directeur van een internaat voor vormings- en ontwikkelingswerk met volwassenen. Hij werkte niet alleen in diverse delen van Nederland, maar ook op Nieuw Guinea, en begeleidde talrijke reizen naar Indonesië en Israël. In de jaren vijftig richtte hij de jeugdbeweging Het Kompas op, waarvan hij ook landelijk voorzitter was. Verder maakte hij verschillende oriëntatie- en studiereizen naar andere cultuurgebieden.
Jan Derk Plenter promoveerde in 1953 in Groningen op De blijdschap in Paulus’ brieven: een studie met diens brief aan de Filippenzen als uitgangspunt.
Als Ubbo-Derk Hakholt schreef en schrijft hij gedichten, korte verhalen en kernspreuken, die in tijdschriften en bundels worden gepubliceerd in Nederland en België.
Recente bundels in Nederland: Een rondje mens’ verhalen, 1995; Tijdens een godenschemering, gedichten, 1997; Alle vogels vliegen, verhalen, 1997; Water, wijn en azijn, kernspreuken, 1998; Mensen, dieren en andere verschijnselen, verhalen, 1999; Zo, en toch anders, verhalen, 2000; De wenteltrap, verhalen, 2001; Spotjes, kernspreuken, 2001.
Onder de schrijversnaam Haarm Diek publiceerde hij: Boetendeure en in hoes, gedichten, 1991; Ook zuksen, verhoalen, 1994; Mensen hebben heur vertelsters, verhoalen, 1996; Bestoan met verdaipens, gedichten, 1996; Van hier tot gunder, verhoalen, 1997; Elk zien aigen pad, verhoalen, 1997; Oet t opmaarkelke leven, verhoalen, 1998; ’t Leven open-dicht, gedichten, 1999; Mensen met heur meneuvel’, verhoalen, 1999; Bie wieze van zeggen, nije gezegdes, 1999; Speulsegheden en ander dichtwaark, gedichten, 2000; ’n Inkleurd mensenbouk, verhoalen, 2001.
Thema in zijn werk is de vraag waar mensen naar op zoek zijn en wat hen van elkaar scheidt. Kenmerkend is het veelvuldig gebruik van metaforen, symboliek en neologismen.
Het leven komt bij Plenter naar eigen zeggen in brokstukken en gerafeld over. Daarom kan hij zich beter uitdrukken in gedichten, korte verhalen en kernspreuken dan bijvoorbeeld in romans. Plenter: ‘Ik beoefen het aandachtig leven en vermijd dus de koorts van oppervlakkige indrukken, en meen ook niet vanaf een terrasje alles meteen door te hebben. Als ik een klein beetje meer Daseinsverständnis en Existenzerhellung – duidelijk waarneembare onthulling van de betekenis van Het Bestaan – zou kunnen bereiken, was mij dat lief. Het doorbreken van taboes is nodig, maar het eerbiedigen van geheimen nog meer. Ik relativeer graag elke, ook de eigen cultuur; dus geen Amerikaanse, geen Deutschland über alles, maar ook geen ‘Er gaat niets boven Groningen’. Ik voel mij een homo ludens linguisticus, een mens met zijn taalspelletjes in het boeiende, maar tegelijk begrenzende loophek van zijn bestaan.’