Bouwen midden in het open landschap: tot voor kort was het taboe. Sinds enige tijd heerst er een andere benadering. Die houdt in dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zijn toegestaan, op voorwaarde dat deze zodanig in het landschap worden ingepast dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Linda Noorman is landschapsarchitect bij de Directie Noord van het ministerie van LNV. Ze leidt een onderzoek naar de vraag wánneer bouwen een verrijking van het landschap is.

Om verschillende redenen was er een nieuwe visie nodig op bouwen in het buitengebied, zegt Noorman. ‘Bij de bestaande uitbreidingen aan de randen van steden en dorpen is meestal niet of nauwelijks gekeken naar de relatie tussen nieuwbouw en landschap. Daar is steeds meer kritiek op. Bovendien zijn het vaak wijken of wijkjes die geen landelijke sfeer ademen. Uit onderzoek blijkt dat tachtig procent van de mensen landelijk of suburbaan wil wonen. Aan die wens wordt nu maar mondjesmaat gehoor gegeven, om het landschap mooi en rustig te houden. Dat is goed bedoeld, maar tegelijk blijven zo misschien kansen voor het landschap liggen. Het platteland heeft immers nieuwe impulsen nodig om te voorkomen dat karakteristieke agrarische landschappen verpauperen of verdwijnen. De vraag is of en hoe bouwen kan bijdragen aan landschapsbehoud of landschapsvernieuwing.’
Dergelijke overwegingen hebben bij LNV in de vorige regeerperiode geleid tot de zogeheten ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie, een term uit het Structuurschema Groene Ruimte 2. Het huidige kabinet lijkt nog liberaler te willen omgaan met nieuwe activiteiten in het landelijk gebied, met uitzondering van de ecologische hoofdstructuur en ‘Belvedèregebieden’. ‘Gemeenten krijgen meer bevoegdheden. Het is nu dus extra belangrijk om te bedenken wat je moet verstaan onder de begrippen “verrijking van het landschap” en “ruimtelijke kwaliteit”. Want een ontwikkelingsplanologie brengt ook risico’s met zich mee’, aldus Noorman.
Omdat niemand deze begrippen volgens haar nog echt in de vingers heeft, liet ze de studie Bouwen in het landschap uitvoeren, door een extern bureau. Het concepteindrapport is net klaar. De definitieve versie komt binnenkort beschikbaar voor gemeenten, beleidsmakers, de vakwereld en verenigingen zoals dorpsbelangen. Naast een schets van de thematiek toont het document praktijkvoorbeelden van bouwprojecten waarbij in geringe of juist sterke mate rekening is gehouden met de landschappelijke omgeving. ‘Die betere voorbeelden kom je de laatste tijd steeds meer tegen’, constateert Noorman.

Landgoed als uitloopgebied

Een van de bestudeerde projecten is gemaal Den Deel bij Onderdendam. ‘Het gebouw is architectonisch vernieuwend en haakt in op de bouwstijl en het open karakter van de regio’, staat in het rapport. Ook Museumpark Oranjewoud ten oosten van Heerenveen is een typisch voorbeeldproject. De oude tuinen van het landgoed Oranjewoud worden gereconstrueerd, er komt een museum voor moderne kunst en het geheel wordt uitgebreid in de richting van de nieuwe woonwijk Skoatterwâld. Dit levert een mooi landschap op, met een goede samenhang tussen stedelijk en landelijk gebied. Het landschapsverrijkende element zit hem onder meer in het herstel van cultureel erfgoed en in de waarde van het landgoed als ‘uitloopgebied’ voor de nieuwe woonwijk, aldus de analyse van bureau Parklaan uit Den Bosch.
Uit de studie blijkt volgens Noorman dat de precieze betekenis van verrijking en kwaliteit per gebied en per opgave verschilt. ‘Maar ruimtelijke kwaliteit veronderstelt wel altijd een bepaald evenwicht tussen esthetiek, functioneel-economische, culturele en cultuurhistorische aspecten. Een ander criterium voor verrijking is de mate waarin nieuwe bebouwing bijdraagt aan collectieve belangen, zoals groenvoorziening of een watersysteem. En als het goed is, is het landschap zelf een inspiratiebron voor de wijze waarop een bouwwerk wordt ingepast. Er kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van landschappelijke en geomorfologische patronen. Ook kan een relatie worden gelegd met ecologie, bodemsoort of oude gebouwen in de omgeving. Hierdoor kan bouwen de identiteit van een bepaalde plek versterken, of een gebied zonder duidelijke identiteit juist een nieuw karakter geven.’
Belangrijk vindt Noorman dat bij nieuwe initiatieven wordt samengewerkt met bestuurders, landschapsarchitecten, deskundigen en gebruikers. ‘Als plannen totstandkomen door samen creatieve denkkracht te gebruiken, leidt dit eerder tot verrijking en kwaliteitswinst.’

Nieuwe dorpen

Een radicale manier om een impuls aan een gebied te geven, is het bouwen van een compleet nieuw dorp. Noorman volgt dan ook met interesse de plannen voor een grensdorp tussen Bellingwolde en het Duitse Rhede. Het bestuur van Bellingwedde stelt dat de bestaande dorpen ‘af’ zijn en wil de waardevolle landschappen binnen de gemeentegrenzen niet langer belasten met nieuwbouw. Aan weerszijden van de grens is wél ruimte waar bebouwing weinig kwaad kan. Noorman denkt dat het op meer plekken in het Noorden een optie is. ‘Er zijn nogal wat zogeheten versleten landschappen, waar door ruilverkaveling alle specifieke kenmerken zijn verdwenen. Het is de moeite waard om te onderzoeken wat het effect zou zijn van hier en daar een nieuw dorp.’
De landschapsarchitecte noemt ook het project Meerstad als een geslaagd voorbeeld van bouwen in het buitengebied. In een uitgestrekte zone tussen de dorpen Harkstede, Engelbert en de stad Groningen komen achtduizend woningen, een enorm meer en veel natuur. ‘Het is voor het eerst dat bij zo’n grootschalig project het gehele omringende landschap en de bewoners daarvan zijn betrokken. Bijzonder is ook dat stad en landschap tegelijk worden ontwikkeld. Vanaf het eerste begin wordt geïnvesteerd in de aanleg van groen en water.’
De uiteindelijke verhouding ‘rood-groen’ zal in Meerstad 50-50 zijn. Dat betekent volgens Noorman dat bewoners hier echt het gevoel zullen hebben dat ze landelijk wonen. ‘Vijftig procent groen is het minimum om een landelijke sfeer op te roepen. In de gemiddelde suburbane wijk domineert het rood.’

Regioatelier

Een vraag die Noorman momenteel vooral bezighoudt is welke kansen gemeenten zien om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken binnen hun beleid. ‘Ik ben erg benieuwd welke handvatten gemeenten straks nodig hebben om enerzijds initiatieven uit te lokken die werkelijk kwaliteit toevoegen, en anderzijds duidelijk nee te kunnen zeggen als een plan niet goed genoeg is.’
Mede om bestuurders en andere belanghebbenden van dienst te zijn, startte LNV-Noord begin dit jaar op Noormans voorstel een ‘regioatelier’. ‘In het Noorden is behoefte aan een forum dat zich concentreert op de kwaliteit van ruimtelijke plannen, met als rendement een fraaier landschap’, staat in het oprichtingsdocument. Het forum bestaat uit deskundigen op het gebied van water, natuur, landschap, cultuurhistorie en architectuur, en een aantal bestuurders. ‘We willen ervaring opdoen met methodieken voor interactief ontwerpen’, vertelt Noorman. ‘Door samenwerking tussen mensen uit verschillende disciplines en bestuurslagen moeten betere planprocessen en betere architectonische producten totstandkomen.’
Het regioatelier is een tweejarig experiment. De deelnemers willen onder meer een database laten ontwikkelen die geraadpleegd kan worden door iedereen die te maken heeft met stads- en plattelandsontwikkeling. Verder wil men aan het eind van de rit een werkboek presenteren en aanbevelingen doen voor kwaliteitstoetsen van opdracht, proces en ontwerp.
Overigens benadrukt Noorman dat bouwen lang niet overal kansen voor het landschap oplevert. Ze vindt dat rust en ruimte de meest bepalende kenmerken van het landelijk gebied van het Noorden moeten blijven. Er zal ook in de toekomst slechts zeer gedoseerd gebouwd worden in het open landschap, verwacht ze.