We praten op een zonovergoten dag in oktober over de stad Istanbul, een miljoenenstad in Turkije, terwijl we onderweg zijn naar Marsum, een piepklein wierdendorp in Noordoost-Groningen. Niet te verwarren met Marssum, Friesland. Tien huizen tellen we hier op zijn hoogst; de bewoners staan opgesomd op een bord bij de ingang van het dorp. Ook Biessum en Uitwierde worden in de rondreis meegenomen, schitterende wierdendorpen, waar Delfzijlse hoogbouw te dicht tegenaan gekropen is.
Van zo’n wereldstad van 11 à 12 miljoen inwoners naar dit relatief lege Noorden van Nederland; hoe komt een Turkse jongedame op zo’n idee? Hülya: ‘Acht jaar geleden liep ik stage bij een opgraving van het Nederlands Historisch Archeologisch Instituut in Istanbul en ik raakte geïntersseerd in de archeozoölogie. De botten van dieren kunnen ons veel vertellen over het verleden. Daardoor ben ik uitgenodigd om te leren hoe je een onderzoek naar botten moet doen. Het BAI (Biologisch Archeologisch Instituut, nu het GIA) van de universiteit van Groningen deed veel onderzoek in Turkije en via Groningse onderzoekers raakte ik vertrouwd met de methoden die hier gebruikt werden, en werd mij gevraagd of ik interesse had om in Groningen aan de slag te gaan met het vervolg van het onderzoek. Omdat mijn Turkse afstudeerdiploma hier niet dezelfde waarde heeft, ben ik opnieuw afgestudeerd in Groningen.’
Mensenhanden en natuurkracht
Ze vond en vindt het prachtig om Noord-Nederland te leren kennen, vertelt ze onderweg naar Marsum, gelegen ten noorden van Appingedam, met zijn hoog op de wierde uittorende kerk. Waarom ze hier per se naartoe wil? ‘Prachtig, dit landschap. Op de uitgestrekte weilanden kom je hier en daar heuvels tegen die jou wijzen op de oppervlakte. Woonheuvels, hooggelegen kwelders, met mensenhanden en natuurkracht gemaakt. Ik vind hier ruimte in de lange uitgerekte weilanden op het kweldergebied.’
Hoewel ze zelf weinig mee kan doen bij de opgravingen, krijgt ze wel veel materiaal uit de terpen aangeleverd. Dan doet ze vervolgens onderzoek naar welke dieren er leefden en wanneer en welke rol deze dieren speelden bij de voedselproductie. Ook onderzoekt ze waarvoor botten gebruikt worden. ‘Koeien, schapen en geiten, waarvoor werden ze gehouden? Voor het vlees, de wol, de mest of de trekkracht?’
Met uitgestrekte armen wijzend over het landschap met zijn reliëf en zijn kronkelende sloten: ‘Zelfvoorzienende boeren woonden in dit gebied, veeboeren, dat leid je af van de resten van huizen, putten en vee; en akkerbouw op sommige plaatsen, waar dat mogelijk was. Ze waren specialisten in het maken van gereedschap uit botten of andere gebruiksvoorwerpen zoals kammen, dobbelstenen en speelgoed. Bepaalde voorwerpen van been en gewei zie je meer op de ene plek dan op een andere, dat wijst erop dat men handel dreef.’
Je vlucht niet voor de zee
Terpen en wierden zijn naast haar dagelijkse arbeid ook haar grote liefde geworden. We bezoeken de kerk, die altijd rekent op bezoek, zoals dat hoort. Een sobere kerk, die van Marsum, getuigend van de eenvoud van deze streek. ‘Toch heel stoer’, vindt Hülya, ‘net zoals de mensen dat moeten zijn geweest in de tijd van het vormen van deze nederzettingen. Mensen hebben zich niet laten verdrijven door de regelmatige overstromingen die hier plaatsvonden, maar wierpen tegen deze natuurkracht heuvels op, met de gedachte: je vlucht toch zeker niet voor de zee!’
Duik in de geschiedenis
Het onderzoeken en beschrijven van botten uit de wierden en terpen van Groningen en Friesland krijgt een steeds breder kader voor haar. ‘Ik ben me er bewust van geworden dat die botten de informatie vormen uit het verleden en dat er verbanden en relaties duidelijk worden. Helaas is informatie uit vroeger onderzoek niet altijd goed gedocumenteerd. Er is nog heel veel werk te doen en ik wil dat graag doen en me beperken tot het terpengebied. Daarom is het ook zo mooi om Noord-Nederland te leren kennen. Door mijn werk en door de zichtbare tekenen in het landschap duik je hier direct in de geschiedenis van de omgeving en van zijn bewoners, en dat is heel speciaal.’
De geur van de Bosporus
In 1993 kwam Hülya hier, op 3 januari. Het IJsselmeer was bevroren, ze werd gek van de kou. Maar als ze nu aankomt op het station van Groningen, denkt ze: ‘Hè, hè, ik ben weer thuis.’ Af en toe mist ze wel de geur van de Bosporus, en een of twee keer per jaar gaat ze terug. Maar Groningen nu definitief verlaten zou ze niet willen; ze vindt haar onderzoek heerlijk en heeft een vast contract bij het ARC gekregen.