Jeroen de Willigen is geen stedenbouwkundige. Desondanks leidt hij als partner de stedenbouwkundige afdeling bij bureau Karelse Van der Meer. Hij is opgeleid in Delft, maar (nog) niet afgestudeerd. Tijdens zijn studie raakte hij gefascineerd door inundaties. Tegen het einde van zijn studie werd hij gevraagd bij West 8 Landschapsarchitecten te komen werken aan het Woldmeer-project, de blauwdruk voor het huidige Meerstad. Hij vertrok halsoverkop naar Rotterdam om te gaan werken aan de uitwerking van dit idee, gelanceerd door Ypke Gietema, Henk Koop en Harri Venema. Later richtte hij - samen met Jurjen van der Meer - de stedenbouwkundige afdeling van bureau Karelse Van der Meer op.

Ik heb de opdracht jou te interviewen over twee onderwerpen: dorpsuitbreidingen en de grote inundatieprojecten. Om te beginnen met de eerste categorie, die dorpsuitbreidingen waar niemand op zit te wachten: er lijkt weinig schot te zitten in de stedenbouwkundige methodiek. Het lijkt alsof er in het Noorden niets gebeurt, of is deze indruk onjuist?
Er gebeurt van alles, maar het is inderdaad meer van hetzelfde: elk dorp wil zijn eigen bedrijventerreintje met bijbehorende wegomlegging, en tegenwoordig ook een waterplas en een bosrandje. Na een rijtje woningen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig willen ze ook een rijtje woningen uit het jaar nul. Er zit weinig vooruitgang in de stedenbouw. Gemeentes willen altijd wat ze nog niet hebben, terwijl ze zeggen dat ze willen houden wat ze hebben. Dat zie je niet alleen in de dorpen, maar ook in de grotere gemeenten. Groningen, Drachten en Assen proberen op de woningmarkt te concurreren met de omliggende dorpen. Eerst hadden ze een grens, maar nu worden de overgangen tussen stad en platteland steeds slechter afleesbaar, omdat ze met uitbreidingen in lage dichtheden proberen te concurreren met de omliggende dorpen.

De laatste uitbreidingen van Groningen zien er inderdaad nogal troosteloos uit.
Ze zijn niet alleen slecht ontworpen, ze liggen ook nog op de verkeerde plek: De Held een tot en met drie, en Gravenburg. De stad verwordt tot een suburbane kledder met woningen in eindeloos lage dichtheden. Het zal heus wel zo zijn dat uiteindelijk iedereen daar graag wil wonen, maar ik vind dat elke bouwopgave gebruikt moet worden om iets toe te voegen aan je stad, om de stad mooier te maken.

Waarom willen al die dorpen hetzelfde?
Ik vermoed dat ze denken dat hun dorp dan aantrekkelijker wordt, maar het effect is tegenovergesteld; uiteindelijk gaan alle dorpen op elkaar lijken. Ik vind het niet zo gek dat wethouders en gemeentepolitiek als leken denken dat het zo moet, maar ik vind het vreemd dat stedenbouwkundige bureaus in de rij staan om die onzin te gaan ontwerpen. Natuurlijk zijn de politiek en de stedenbouwkundige diensten medeschuldig, maar bureaus moeten ook kritisch naar de opgave kijken.

Bureaus krijgen gewoon een opdracht, dat is dan toch hun opgave?
Als je als stedenbouwkundig bureau het beste advies wilt geven dan moet je verder kijken dan alleen de opgave zelf. Je moet beginnen met de vraag achter de vraag te formuleren. Je moet te weten komen wat de werkelijke motivatie van je opdrachtgever is. Laten we Meerstad even als voorbeeld nemen. De twee belangrijkste redenen om Meerstad bij de stad Groningen te maken zijn het terugdringen van de mobiliteit en de woningbouwbehoefte van de stad. Als dat dan de eigenlijke vraag is, moet je voorstellen eerst een studie te doen naar het aantal woningen dat nog in de stad gebouwd kan worden. Wat levert dat op voor de kwaliteit van de stad en de woningen? Misschien zou de gemeente Groningen in de plannen een minimumdichtheid kunnen vaststellen in plaats van een maximumaantal woningen.

Die mentaliteit van ‘u vraagt, wij draaien’, dat kan je zo’n stedenbouwkundig bureau in Harlingen, Coevorden of Baflo toch moeilijk kwalijk nemen? Die moeten toch ook wat verdienen?
Als de beste stedenbouwer degene is die het meeste geld verdient, dan kunnen we wel ophouden. Stedenbouw op het platteland vereist inzet, durf en precisie. Ik vind dat veel bureaus deze opgaven veel te makkelijk opnemen. Ook hier geldt dat je moet beginnen met een grondige analyse van de locatie en zijn omgeving voordat je ook maar kunt beginnen met ontwerpen. Hoe mooier de plek, hoe zorgvuldiger je moet ontwerpen. Maar je moet je eerst afvragen of je sowieso wel moet bouwen. En als de locatie minder kwaliteiten heeft, is de opgave juist de aanleiding om voor verbetering te zorgen. Plattelandsstedenbouw is erg moeilijk. Ik vind het daarom jammer dat de grotere en bekendere stedenbouwkundige bureaus weinig aandacht hebben voor stedenbouw op het platteland. Ze denken blijkbaar dat alle interessante stedenbouwkundige opgaven in Nederland in de Randstad liggen: het openhouden of volbouwen van het Groene Hart en het ontwerp van de grote Vinex-gebieden.

Je pleit dus voor een andere rol van die bureaus, meer adviseur dan ontwerper?
Ja. Ik heb eens een lezing gehouden, een jaar of vier geleden, over De Held, voor architecten. Iedereen in de zaal was het met mij eens: al die architecten vonden die wijk een ramp. En toch is die wijk in no time volgebouwd. Ik vraag me dan af wie die tekeningen maakt. Het is eigenlijk hetzelfde als die stedenbouwers met die uitbreidingen aan kleine dorpen. Alle stedenbouwers zijn het er over eens dat het niet op de goede manier gebeurt, en toch gebeurt het. Ze weigeren na te denken als ze de kans krijgen te ontwerpen. Als ze de tijd hadden genomen voor analyse en onderzoek zou het er allemaal een stuk beter uitzien.

Jij dicht die architecten een geweten toe. Is dat niet naïef, het is toch gewoon handel? Dat blijkt trouwens uit wat je net zei.
Misschien wel, maar wat ik flauw vind is dat de vakwereld de hele tijd met een beschuldigende vinger naar die lokale politici wijst. Ik denk dan: jullie bouwen die troep zelf. Ik zal een voorbeeld noemen van de kwaliteit van sommige stedenbouwers in het Noorden. In Stadskanaal namen ze tijdenlang allerlei ad-hocbeslissingen over bouwen in het centrum. Toen hebben ze bedacht dat ze daar graag een visie op wilden formuleren. Die visie hebben wij geschreven. Wij hebben als uitgangspunt genomen dat je de belangrijkste kwaliteiten en identiteiten levend houdt. Die kwaliteiten liggen vooral in de aanwezigheid van het kanaal en de mogelijkheid gratis te parkeren vlak bij het centrum.

Ik kan dus met de auto gaan winkelen bij de Zeeman in Stadskanaal en nog gratis parkeren ook? Zijn daar nog huizen te koop?
Vast wel, maar even serieus: Stadskanaal is een veenkoloniaal dorp, waarin alle gebouwen haaks staan op het kaarsrechte kanaal, dat je zo de polder ziet in schieten. Er is enorm veel ruimte, en alles is recht en rechthoekig; in die zin is het bijna een Amerikaans stadje. Dat ís Stadskanaal, en dat wilden we met het plan behouden en versterken. Ik moest dat plan verdedigen voor een commissie van wijzen: stedenbouwers en architecten en de provinciale welstand, die door het gemeentebestuur bijeen waren geroepen voor een second opinion.

Vertrouwden ze hun eigen adviseurs niet?
Ze wilden graag weten wat iemand anders over onze visie te zeggen had. Zouden ze vaker moeten doen. Maar het wonderlijke was dat ze ons vroegen waarom wij alles recht hadden getekend en niet krom! Ze wilden van Stadskanaal een soort middeleeuws dorpje maken. Wat een onzin. Iedereen kan zien dat er geen kromme lijn te vinden is, het kanaal is de belangrijkste ruimte, met aan beide kanten bebouwingslinten. Alles is recht..

Vonden ze het soms niet gezellig?
Dat weet ik niet, maar je moet van Stadskanaal geen Hindeloopen willen maken.

Bij de dorpen zeg je: analyseren, en op basis daarvan de goede dingen versterken, de slechte verhelpen. Dat biedt veel aanknopingspunten voor ingrepen. Hoe ligt dat bij een megaproject als De Blauwe Stad?
Soms zijn grote ingrepen nodig, omdat de maatschappij verandert. Er is op dit moment behoefte aan natuur en aan recreatiegebied, en minder aan landbouwgrond. De Blauwe Stad zorgt ervoor dat niet elk dorp zijn eigen recreatieplasje krijgt. Daarmee voorkom je al een hoop ellende. Je moet zo’n grote functieverandering aangrijpen om een nieuwe identiteit te maken, en tegelijkertijd te voorkomen dat bestaande identiteiten vervagen. Het is een grote plas water; die maat moet je kunnen ervaren, zoals in de Noordoostpolder als je op de dijk staat, maar er zitten ook kleinere, intiemere plekken in, zowel in maat als in typologie.
Wij zijn op zoek gegaan naar de beste plek voor De Blauwe Stad, zowel in het landschap als in de ondergrond; je moet kijken naar de bodemhoogtes, en grondsoorten, zodat de realisatie van zo’n plan niet ingewikkelder wordt dan nodig. We willen het op zo elegant mogelijke manier realiseren, met zo weinig mogelijk grondverzet.
De Blauwe Stad wordt de eerste halte voor de duizenden Duitse watersporters die elke zomer naar Friesland varen. Op drie uur rijden van de Randstad, maar ook van Hamburg en Bremen; dat is voor weekendrecreatie een werkbare afstand; en 25 kilometer vanaf Groningen, dus goed voor dagrecreatie. Midden in het meer komt een nieuw dorp met een geheel eigen identiteit. We gaan geen bestaande dorpen verbouwen tot iets nieuws. Ze behouden hun karakter én krijgen allemaal de mogelijkheid om een verbinding met het water te maken.

Is dat nieuwe dorp een dorp in klassieke zin, inclusief dorpscafé?
Het is een waterdorp, met een pleintje en een jachthaven en een café. Het zal deels de sfeer van een Fries dorp met jachthaven krijgen. We bouwen voor mensen die een bootje achter hun huis willen hebben, misschien voor mensen uit de Randstad die voor de rust naar Groningen komen, misschien ook wel voor mensen uit de stad Groningen. Je kunt er op verschillende manieren wonen: echt in het dorp, dus wat dichter op elkaar, in het bos op een natuurlijke hoogte op heel grote kavels, of op de eilanden. En buiten het dorp, tegen de Tjamme aan, ligt een natuurlijke eilandengroep waar je in het riet kunt wonen.

Hoe staat het met de uitvoering?
De grond is bijna verworven, na de winter begint het graafwerk. Over twee of drie jaar ligt het meer er, maar de laatste van de 1200 woningen zal pas over een jaar of tien worden gebouwd. We hebben eerst onderzocht of het wel een zinnig plan was, goed gekeken waar het ligt en hoe het landschap eruitziet. We hebben veel met montages en maquettes gewerkt om het in te passen in het landschap. Door weloverwogen en systematische keuzes te maken kun je zo’n plan veel sneller realiseren. Toen wij kwamen, waren ze al tien jaar bezig en hadden ze al zeven stedenbouwkundigen en architecten versleten. Die hebben de tijd niet genomen of gekregen om echt te kijken waar ze mee bezig waren.

En hoe zit het met de architectuur? Ben je niet bang voor boerderettes of andere truttigheid?
Jurjen van der Meer is supervisor.