Eind november 2001 is een twaalf meter diepe bouwput uitgegraven voor een parkeergarage op het terrein van het Academisch Ziekenhuis aan de Oostersingel in de stad Groningen. Voorafgaand aan deze diepe graafwerkzaamheden hebben archeologen, onder leiding van stadsarcheoloog Gert Kortekaas meer nabij de oppervlakte onderzoek verricht naar vroegere bewoningssporen. Elders in dit nummer is een artikel over de archeologische bevindingen aan de Oostersingel te lezen. Tijdens het graven van de diepe bouwput werden in het zand van een zijwand onverwacht haarscherpe vorstscheuren zichtbaar. De meest forse vorstscheur is op de pagina hiernaast afgedrukt. De kleinere foto geeft een goede indruk van de grootte van het fenomeen. De onderzoekers hebben, naast de ladder en tevens onder de persoon met helm, in het zand de diepte in meters ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP) gegraveerd.
Circa 20.000 jaar oud
Voor de verklaring van dit fenomeen moeten we 100.000 jaar teruggaan. Toen, aan het eind van de op één na laatste ijstijd (Saalien), werd het oerstroomdal van de Hunze door enorme hoeveelheden smeltwater uitgeschuurd. Tussen 70.000 en 10.000 jaar geleden, de periode van de laatste ijstijd (Weichselien), werd dit diepe dal weer laagsgewijs opgevuld met zandige materialen. Noord-Nederland werd tijdens deze ijstijd niet bedekt met landijs, maar het was hier zo koud dat de ondergrond tot op grote diepte permanent bevroren was (permafrost). Onder deze omstandigheden is, 14.000 tot 30.000 jaar geleden, de vorstscheur op bijgaande foto’s ontstaan. De afgebeelde scheur is ongeveer zes meter lang. Dit bewijst dat de bodem tot minstens zes meter diepte streng bevroren is geweest
Vorstscheuren en -wiggen
Een vorstscheur ontstaat doordat het volume van ijs afneemt wanneer het kouder wordt. Het ijs zit in de bodem opgesloten in de holtes tussen de zandkorrels. Bij een plotselinge en forse verlaging van de temperatuur krimpt de grond en ontstaan er scheuren. Door het tijdelijk ontdooien van de bovengrond sijpelt water in de scheur. Wanneer een volgende strenge koude periode volgt, zal de grond op dezelfde plek scheuren, waarbij opnieuw een laagje ijs in de scheur kan worden gevormd. Dit proces kan zich vele malen herhalen, met het resultaat dat zich een wigvormig ijslichaam in de grond vormt. De breedte van zulke ijswiggen kan oplopen tot twee meter. In Siberië zijn ijswiggen van tien meter breed en honderd meter diep waargenomen. Als de permafrost verdwijnt, smelt ook de ijswig en wordt de ruimte opgevuld door materiaal van bovenaf.
De vorstwig op de foto wordt extra scherp afgetekend, doordat zich in de trechtervormige bovenkant een geultje heeft ingesleten. Dit geultje heeft als zodanig gefunctioneerd tijdens een iets warmere periode waarin de permafrost nog niet was verdwenen. Het is later deels opgevuld met (donkergekleurd) verspoeld veen.
Verder is het opmerkelijk dat de scheur niet recht naar beneden loopt, maar schuin. Dit is mogelijk veroorzaakt doordat de bevroren grond langs de scheur is gaan glijden als gevolg van de steile hellingen in het opgevulde oerstroomdal van de Hunze.
Vorstscheur geconserveerd
Van deze vorstwig met geul hebben de onderzoekers een afdruk gemaakt met latex (ca. 3 x 5 m). Van enkele andere delen zijn lakprofielen met profiellak gemaakt. Deze worden in de periode februari-maart 2002 in het trappenhuis van het gebouw Ruimtelijke Ordening te Groningen tentoongesteld.