Groningen daalt, zeggen ze. En misschien Friesland ook wel. Van Drenthe weet je dat nooit zeker, maar daar voelt het toch meer aan als van droge voeten. Hoogten en laagtes, ze zijn er in al hun verscheidenheid in Noord-Nederland.

Groningen daalt, zeggen ze. En misschien Friesland ook wel. Van Drenthe weet je dat nooit zeker, maar daar voelt het toch meer aan als van droge voeten. Hoogten en laagtes, ze zijn er in al hun verscheidenheid in Noord-Nederland. Ik zie de wijzingen in het reliëf zich voltrekken in het landschap. Als kind op het Noord-Groninger platteland aan de rand van het wad werd mij al jong geleerd het omringende gebied te doorzien en vooral te overzien. Natuurlandschap én cultuurlandschap. Al noemden we dat natuurlijk niet zo. Gewoon ‘naar buiten’, gingen we bijvoorbeeld met ‘pa Alma eem diek over op zundaag’, dan liepen we wad en leerden de dynamiek kennen van de geulen en de prielen, de kwelders, het verschil tussen de zachte en de harde delen van de wadbodem. Nooit eender dat beeld, wisselend per jaar en per seizoen.
Aan de binnenzijde van de dijken fietsten we langs dorpen, dijkjes en maren, soms om de Lauwerszee heen naar Friesland, soms voorbij Paterswolde Drenthe in, naar Norg of Annen.
Met kerktorens als bakens leer je de geografie al op prille leeftijd.

Hoogten en laagten werden gevormd door dijken en wierden of terpen, door beekdalen en dobben. Ook ruggen, wallen en essen maken deel uit van dat grillige reliëf van Noord-Nederland. De hoogteverschillen zijn altijd van een natuurlijke aard en te overbruggen geweest. Ze maakten de omgeving spannend en boeiend. Van een dijk afrollen of schaatsen op het eerste ijs in van nature gevormde laagtes waren zo gewoon dat de eigen omgeving als saai werd beschouwd en een heel kinderleven lang zich een verlangen vormde naar de berg van Vaals!
Dat anno 2002 onze noordelijke dreven er geheel anders uitzien is soms jammer, maar wel logisch en lang niet altijd te voorkomen. Bouwlustige en industrialiserende gemeenten, rationaliserende agrariërs en om infrastructurele, economische en toeristisch-recreatieve investeringen roepende provinciale bestuurderen hebben heel wat dynamisch ogende ingrepen op hun eventueel in stand gehouden geweten. Dat die niet altijd inpasbaar zijn in het historisch gevormde landschap en soms zelfs tot groteske vormen hebben geleid, mag wel als de raison d’être van dit mooie tijdschrift Noorderbreedte worden beschouwd.
En zoals een Hoogebeintum of Ezinge het tijdperk markeren van een bouwlustig zodenverzettend volkje in donkere tijden van eeuwen her, zo vertolken de bulten van Wijster, Groningen of Usquert het wegwerpgedrag en de milieuproblematiek van de twintigste eeuw terwijl de verfijnde bultjes van projecten als Grand Terp en Blue Moon een modernistisch cultuurhistorisch en architectonische smaak verraden. Vernieuwend en vervangbaar overigens.

Echt storend in deze gekunstelde ophogingen van de noordelijke aardkorst zijn pas de infrastructurele wangedrochten: schreef ik vorig jaar al eens over de nieuwe spoorbrug over het Van Starkenborghkanaal en de verdubbeling van de spoorlijn naar Sauwerd (in: ‘Spoorhoogte in Koningslaagte’), opeens kom ik, niets vermoedend richting Appingedam reizend, oog-in-oog met een kolossaal dijklichaam waarover de nieuwe A33 gelegd gaat worden. Dwars door het tot nu toe nog enigszins gave noordoostelijke wierdengebied van de provincie Groningen.
Geen woord van protest gehoord van welke organisatie dan ook die zich verbindt aan het landschap aldaar, laat staan van een tegengeluid uit raden of statenfracties die allen zo gaarne het noordelijke landschap bezingen als het er om gaat méér zieltjes te winnen om naar ons gebied af te reizen en zich hier vooral te vestigen.
In grote tegenstelling daarmee laat zich het protest horen van met name boeren waar het gaat om de inrichting van enkele noodwaterbergingsgebieden voor in tijden dat de eerste zin van dit verhaal klopt en het tezelfdertijd vreselijk hard regent. Lage gebieden in Drenthe en Groningen die omringd gaan worden met een dijkje of een wal die aansluit op reeds lang bestaande weg-, dijk- of andere lichamen. Boeren die luidkeels schreeuwen dat ze dat niet willen vanwege het door hen zo geliefde ‘open landschap’, waarin diezelfde figuren overigens eerder zelf al windturbines hadden geplaatst! Waarom zie ik deze mensen dan toch niet te hoop lopen tegen ingrepen zoals de N33 of de spoorbrug? Dat is pas durven ingrijpen in een open landschap!
Het antwoord is duidelijk: aan waterberging denkt men ‘smartengeld’ te kunnen verdienen, bij die andere ingrepen speelt dat niet!