Ook anno 2002 moet Drenthe het nog altijd doen zonder officieel erkend volkslied, ook al wordt dan ook geregeld bij feestelijke aangelegenheden het Ik heb u lief mijn heerlijk landje van Jan Jantinus Uilenberg aangeheven.

Nijkeuter, docent Nederlands aan PABO De Eekhorst in Assen, heeft ruim tien jaar aan zijn onderzoek gewerkt dat de fraaie titel De pen gewijd aan Drenthe’s dierbren grond; literaire bedrijvigheid in de Olde Landschap 1816-1956 meekreeg. Zo’n titel suggereert een sterke, misschien wel te sterke, verbondenheid van de schrijvers met de eigen bodem. Hoe belangrijk zijn die Drentse bodem en dat Drentse landschap voor Drentse schrijvers? Slagen zij erin los te komen uit de wurggreep van de nostalgie? Hoogste tijd voor een gesprek met Henk Nijkeuter.

Waarom een proefschrift over de periode 1816-1956? Die jaartallen doen nogal willekeurig aan.
‘Toch is dat minder willekeurig dan het lijkt. In 1816 kon Drenthe voor het eerst sinds lange tijd beschikken over een drukpers en daardoor werd het mogelijk binnen de provincie teksten te drukken. Als ik de literaire ontwikkeling globaal schets dan is het zo dat in Drenthe in de negentiende eeuw de invloeden van de romantiek duidelijk merkbaar waren. Aan het eind van die eeuw kwam deze provincie in een sociaal-economische stroomversnelling terecht en dat zag je terug in de literatuur. In de jaren dertig bloeide vooral de boerenroman op en daarna ging er een sterke literaire impuls uit van de Regionale Omroep Noord, waar in 1946 werd begonnen met het uitzenden van een ‘Drents kwartier’. Ook het in 1947 opgerichte Drents Genootschap leverde een belangrijke bijdrage aan de literaire ontwikkeling in Drenthe. Dat het onderzoek eindigt in 1956 heeft te maken met het feit dat toen het tijdschrift Oeze Volk werd opgericht. Daarmee werd een nieuw tijdperk ingeluid en dat was voor mij een goede afbakening in de tijd.’

Kun je over al die jaren gezien ook een duidelijke ontwikkeling in de literatuur signaleren net als in de Nederlandse literatuur?
‘Nee, in feite niet. De ontwikkelingen waren minimaal, al waren er wel kansen om tot vernieuwing te komen, maar in Drenthe zijn die niet tot nauwelijks benut. De Drentse literatuur heeft zich wat het proza betreft in al die jaren nagenoeg beperkt tot dorpsnovellen en boerenromans, terwijl in de poëzie natuurlyriek en odes op de eigen streek centrale thema’s waren. Het dorp, de oude zeden en gewoonten in die dorpen, huwelijksproblematiek in relatie tot standsverschil, dat waren de zaken waarover geschreven werd. De nostalgie en de angst voor de teloorgang van het oude stonden bijna al die jaren centraal. Waar je in de landelijke literatuur de Tachtigers had en de expressionisten, gingen deze ontwikkelingen aan Drenthe voorbij. Hier bleef men bezig in de traditie van de romantische landschapsschilderingen. Je zou in de onderzochte periode de Drentse literatuur bijna een reservaat kunnen noemen, waarin het verleden en de folklore domineerden.’

Betekent dat ook dat er in Drenthe een vruchtbare bodem was voor bloed- en bodem opvattingen?
‘Ik denk dat je kunt zeggen dat dit het geval was. Veel Drenten stonden daar open voor en dat gold ook voor de schrijvers. In Drenthe waren veel kleine boeren die niet de neiging hadden hun kop boven het maaiveld te verheffen. Men was te kwetsbaar, te afhankelijk van anderen. Je kon het je in die oude gemeenschappen niet veroorloven de veilige beschutting van het dorp te verliezen. Men had het in de jaren dertig in economische zin erg moeilijk en stond daarom open voor de opvattingen van hen die verbetering beloofden, bijvoorbeeld voor de opvattingen die verspreid werden door de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij, een landbouworganisatie uit die tijd. Men zag kansen het beter te krijgen en voor de gevaarlijke kanten ervan had men geen oog.
Dat gold ook voor een deel van de actieve schrijvers. Er waren propagandaschrijvers die openluchtspelen schreven waarin de doelstellingen van Landbouw en Maatschappij zichtbaar werden. De nieuwe bond werd aangeprezen als redder in de nood. Vooral J.H. Holm was een productieve vertolker van het ‘gesunde Bauernempfinden’. Een openluchtspel van hem werd op een landdag in 1938 voor de verzamelde aanhang van Landbouw en Maatschappij opgevoerd. Ook A.W. Kamp en J. Poortman schreven propagandastukken om de landdagen luister bij te zetten. Schrijvers vervulden geen kritische rol, waarschuwden niet voor bedenkelijke ontwikkelingen. Integendeel. In mijn onderzoek toon ik aan dat tien in Drenthe geboren en getogen schrijvers lid zijn geweest van de Kultuurkamer. Drie van hen kregen na de oorlog een publicatieverbod. Deze schrijvers verheerlijkten het boerenleven op het Drentse land. De bezetter kon die volkse Drentse literatuur goed gebruiken aangezien de boer in het verlengde van de Blut-und-Bodenleer van grote propagandistische waarde was. Ook de grote belangstelling voor oude volksgebruiken werd zeer gewaardeerd en dus gestimuleerd. In die jaren had het woord ‘volk’ een mythische klank. De Nedersaksische dialecten zagen de Duitsers als een bindmiddel tussen het volk aan beide zijden van de grens. Nogal wat schrijvers waren zich de gevaarlijke kanten hiervan niet bewust.’

Je sprak over kansen op verandering, op vernieuwing, die niet zijn aangegrepen. Welke kansen zijn er dan geweest?
‘Dat heeft te maken met verschillende nieuwe tijdschriften die op een gegeven moment verschenen. Ik denk dan aan Erica, aan ’t Swieniegeltje en aan het maandblad Drenthe Na een enkel experimenteel gedicht viel men binnen de kortst mogelijke tijd weer terug op het vertrouwde, het veilige. De angst voor vernieuwing was diep geworteld. Schrijven over de prachtige Drentse heidevelden, zandverstuivingen en de saamhorige dorpssamenleving vond men toch maar het beste. Slechts een enkeling was kritisch. Klaas van der Geest schreef in Gezegend is het land in 1947 over de erbarmelijke omstandigheden waarin de mensen in de venen moesten leven. Hij kreeg er een landelijke onderscheiding voor, maar werd verguisd in Drenthe. Een officiële organisatie als Het Drents Genootschap wilde niet dat zo’n negatief beeld van Drenthe naar buiten kwam. Eerder, in 1939, werd de novelle Veenkolonialen van E.C.M. Frijling-Schreuder ook al bijzonder negatief beoordeeld, omdat het een te realistisch beeld gaf van het leven in de Veenkoloniën. Later schreef Peter van der Velde eens een gedicht over opa die zich kapotgewerkt had in de Groninger klei. Het werd gepubliceerd in het maandblad Drenthe, een uitgave van Het Drents Genootschap. Er kwam een onderschrift bij te staan dat het Genootschap zich distantieerde van de inhoud van het gedicht. Er was in Drenthe dus geen bodem voor vernieuwing. De tegenbeweging was te sterk en daarom bleef men vastzitten aan oude thema’s.
Ook in latere jaren was er amper ruimte voor veranderingen. De Drentse Schrieverskring, een in 1953 opgerichte organisatie waar een belangrijk deel van de Drentse schrijvers lid van was, was te veel in zichzelf gekeerd en hield zich meer bezig met de streektaalbeweging dan met de streektaalliteratuur. De toneelvereniging ’t Aol Volk was vooral een reactie op de voortvarende industriële ontwikkeling in Emmen in de jaren vijftig. Men was bang dat door de komst van veel mensen van buiten oude tradities wel eens onder druk zouden kunnen komen te staan en daarom stortte men zich op de folklorisering. Negentiende-eeuwse kostuums, gewoontes en gebruiken kregen een prominente plek in de toneelstukken van ’t Aol Volk.
Ten slotte moeten in dit verband de verenigingen van Drenten in de Vrumde nog genoemd worden. Dat waren verenigingen waarin naar elders getrokken Drenten elkaar opzochten en waarin de geboortegrond en alles wat zich daarop afspeelde verheerlijkt werd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijeenkomsten van leden van deze verenigingen bij uitstek de plaatsen waren waar Ik heb u lief mijn heerlijk landje staande en uit volle borst gezongen werd. Vooral in deze kringen kreeg dit lied de status van volkslied. Voor de oorlog waren er al van dergelijke verenigingen in Amsterdam en Den Haag. Na de oorlog kwamen er meer. De leden van deze verenigingen hadden een nostalgisch verlangen naar het Olde Landschap. Dit werd gecultiveerd. Verschillende schrijvers gingen hierdoor gestimuleerd sterk nostalgisch werk schrijven dat gretig aftrek vond bij deze verenigingen. Ook deze verenigingen waren dus een rem op noodzakelijke vernieuwing. En het tijdschrift Oeze Volk, dat in 1956 voor het eerst verscheen, heeft aan schrijvers een belangrijk podium geboden, maar is ook altijd blijven steken in de nostalgie.’

Is er dan in al die jaren welt wat veranderd?
‘Niet in mijn onderzoeksperiode. Dat gebeurde pas in de jaren zeventig. Hans Heyting was de eerste die met nieuwe thema’s kwam; thema’s die niet direct verbonden waren met de Drentse grond, maar die universeler waren. Later gebeurde dat ook bij andere schrijvers. Het Drentse letterkundige tijdschrift ROET, dat in 1979 voor het eerst verscheen, heeft aan de verdere ontwikkeling ook een belangrijke bijdrage geleverd, maar de groep schrijvers die vernieuwend bezig is, is ook tegenwoordig nog steeds sterk in de minderheid. De eerste moderne Drentstalige roman moet nog altijd verschijnen.’

Onlangs verscheen bij uitgeverij Het Drentse Boek van Roel Sanders het boekwerk Schilders van Drenthe, waarin werk bij elkaar gebracht is van meer dan driehonderd beeldende kunstenaars die zich in de loop der tijden door Drenthe hebben laten inspireren. Ik zie een parallel met de schrijvers. Ook hier de romantische traditie. In bijna al het werk worden boerderijtjes, dorpen en landschappen verbeeld.
‘Ik denk zeker dat er een overeenkomst is. Het mooie plaatje heeft hier altijd centraal gestaan, zowel in de literatuur als in de beeldende kunst. Blijkbaar hoort dat op de een of andere manier bij Drenthe. Wat ook opvalt is, dat het vooral om het zandgedeelte van Drenthe gaat. Het veengedeelte van Drenthe heeft altijd veel minder aandacht gehad. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat het beeld dat daar geschetst kan worden minder fraai is dan dat in de Drentse zanddorpen. Flinke boeren die hard werken op het land, uitgestrekte heidevelden met solitaire bomen en zandverstuivingen en als het niet anders kan nog wat romantische armoede. Daar ging het altijd om. In al die jaren is er weinig veranderd.’

Trefwoorden