In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

De Heest

Tussen de driehoek die wordt gevormd door de plaatsen Oudemolen, Gasteren en Taarlo vloeien twee hoofdtakken van de Drentsche Aa samen. Het Gasterense Diep komt daar samen met het Taarlose Diep en samen vloeien ze verder naar het noorden als het Oudemolense Diep. Het gebiedje ten zuiden van het samenvloeiingspunt dat wordt begrensd door beide takken van de Drentsche Aa, heet De Heest. Voor een deel bestaat dit gebied uit een hooggelegen zandgebied dat geleidelijk afloopt naar weerszijden en naar het noorden in de richting van het waterniveau in de Drentsche Aa. Een deel bestaat uit madelanden, die vanaf 1967 door Staatsbosbeheer werden aangekocht. Het centraal gelegen zandplateau was tot 1976 bij een boer in gebruik en werd tot die tijd bemest. Daardoor is de bovengrond sterk verrijkt. Nadat ook dit gedeelte door Staatsbosbeheer was aangekocht, werd het totale gebied begraasd door schapen en runderen.
Met het doel versneld een voedselarme graslandvegetatie te ontwikkelen, werd in 1996 het zandplateau ontdaan van de voedselrijke bovenlaag. Door deze rigoureuze ingreep heeft Staatsbosbeheer bereikt dat het verloop van hoog naar laag weerspiegeld wordt door de vegetatie. Op het hoge deel vinden we de droogteminnende plantensoorten en in het lage deel de vochtminnende soorten. Daartussen bevindt zich een geleidelijke gradiënt van hoog naar laag die fraai in de vegetatie tot uiting komt.

Van podzol tot veengrond

Niet alleen in de vegetatie, maar ook in de bodem komt een gradiënt van hoog naar laag prachtig tot uiting. In het algemeen kunnen we zeggen: hoe hoger het maaiveld, hoe lager de grondwaterspiegel. In de hooggelegen zandgronden zal het regenwater de grond inzijgen naar het grondwater. In deze gronden, met een neerwaarts gerichte waterbeweging, zullen podzolgronden ontstaan door uitpoelings- en inspoelingsprocessen. In het laagste gedeelte van het terrein staat het grondwater ’s zomers dicht aan de oppervlakte en staat het water ’s winters vaak boven het maaiveld. Hierdoor kunnen plantenresten moeilijk verteren en ontstaat veen. In de laagste delen van het beekdallandschap vinden we daarom de veengronden.
Tussen het hoge en lage deel van het landschap is de grondwaterstand te hoog om podzolgronden te vormen en te laag voor de vorming van veengronden. In deze zone vinden we de zogenoemde ‘eerdgronden’. Eerdgronden bestaan uit een goed ontwikkelde, donkergekleurde bovenlaag direct boven op het oorspronkelijke zand. Op de pagina hiernaast is een foto van zo’n eerdgrond afgedrukt.

Roestvlekken

Het bodemprofiel op de foto wordt op de bodemkaart een ‘zwarte beekeerdgrond’ genoemd. Het is een karakteristiek bodemprofiel voor de overgang van hoog naar laag op de flanken van de beekdalgronden. De zwarte bovengrond is gevormd doordat organismen plantenresten afbreken tot humus. Deze donkergekleurde humus is door wormen en andere bodemorganismen eeuwenlang intensief tot een diepte van circa 30 cm door de bovengrond gemengd. Onder de donkergekleurde bovenlaag zien we een vlekkenpatroon dat gevormd is door een jaarlijks wisselende grondwaterstand. Deze roestbruine vlekken ontstaan doordat zuurstof via oude wortelgangen en graafgangen in de bodem kan dringen en het van nature in de bodem aanwezige ijzer oxideert tot roest.
Roestvlekken en andere verschijnselen, veroorzaakt door de fluctuerende grondwaterstand worden ook wel ‘gleyverschijnselen’ genoemd. Daar waar geen of nauwelijks zuurstof komt, blijft het zand egaal grijsgekleurd. ’s Winters staat de grondwaterstand tot in de donkergekleurde bovenlaag. We kunnen in het bodemprofiel aflezen dat ’s zomers de grondwaterstand daalt tot een diepte van ongeveer 65 cm. Tot hier zijn namelijk de roestvlekken zichtbaar en daaronder is de kleur van het zand egaal grijs.
De oplettende lezer zal opmerken dat de waterstand in de gegraven kuil nog 20 cm lager staat. Ook dit is bodemkundig verklaarbaar. Afhankelijk van de poriëngrootte staat het water in de grond door de capillaire werking namelijk altijd hoger dan de waterstand die we waarnemen in een peilbuis of gegraven gat. Naast roestvlekken zijn in het bodemprofiel ook nog enkele donkergekleurde restanten van boomwortels zichtbaar. Deze getuigen van een tijd waarin De Heest was begroeid met bomen en struiken. Hieraan ontleent het gebiedje (Heest is afgeleid van heesters) oorspronkelijk zijn naam.