In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Achter de Waddenzeedijk van Friesland en Groningen vinden we de kwelders. Bezonken zand en slib met daarop spontaan gevestigde planten die bestand zijn tegen regelmatige overstroming door het zoute zeewater. Hier, aan de rand van de Waddenzee, zorgt het getij voor een dynamisch gebied waarbij voortdurend sedimentatie (aanwas door bezinking van gronddeeltjes) en erosie plaatsvindt. Als de hoogte van het wad door de sedimentatie voldoende toeneemt, verschijnen spontaan pionierplanten zoals Engels slijkgras en zeekraal. Deze pionierplanten spelen een zeer belangrijke rol in de vorming van de kwelders, want hoe meer begroeiing, hoe meer zand en slibdeeltjes worden vastgehouden en hoe sneller de bodem hoger wordt. Als de zeebodem door dit natuurlijke proces is opgehoogd tot 10 à 20 cm boven het gemiddeld hoogwater, kunnen zich meerjarige planten vestigen. Ondanks het feit dat het zeewater dan nog slechts periodiek de kwelders overstroomt, zorgt de meerjarige kweldervegetatie voor een enorme toename van de opslibbing naar één of meerdere centimeters per jaar.

Kwelderwerken

Al eeuwenlang heeft de mens ook hier de natuur een handje geholpen. De huidige kwelders zijn vooral het resultaat van het stimuleren van het bezinkingsproces door de mens. Eerst door de kustboeren die greppels in combinatie met de kweldervegetatie gebruikten om deeltjes versneld te laten bezinken. Vanaf 1935 nam het Rijk de landaanwinning over, waarbij een systeem van bezinkvelden, omgeven door rijshoutdammen werd gehanteerd. Het uiteindelijke doel was om de aangewonnen kwelders en slibvelden voor agrarisch gebruik in te polderen; vandaar de term ‘landaanwinningswerken’. Tegenwoordig is er geen sprake meer van landaanwinning, maar worden de kwelders nog wel door Rijkswaterstaat onderhouden. Vooral omdat vanaf de jaren zeventig de kustbescherming een belangrijke functie voor de kwelders werd. Sinds 1980 kwamen de bescherming en het herstel van de natuurlijke waarden meer op de voorgrond. Sinds de jaren negentig wordt daarom van ‘kwelderwerken’ gesproken.

Achter de dijk

Wie bij Noordpolderzijl de zeedijk passeert, ziet het dynamische kwelderlandschap aan zijn of haar voeten. De overgangen zijn fraai zichtbaar door langs het haventje in de richting van de Waddenzee te lopen. Direct onder aan de dijk ligt het hoogste deel van de kwelder dat door schapen of paarden wordt begraasd. Het hoge deel eindigt abrupt en wordt door een steile rand gescheiden van een lager gedeelte. Dit zogenoemde ‘kwelderklif’ is op natuurlijke wijze ontstaan. Bij het niet onderhouden van de kwelderwerken wordt de hoge kwelder steeds verder aangevreten. Na deze steile wand zien we een lager gedeelte met daarin gegraven geulen die grotendeels loodrecht op de kust staan. Deze geulen zijn onderdeel van de vroegere landaanwinningswerken. In deze geulen werd slib opgevangen. Na een jaar waren ze dichtgeslibd en werden ze weer uitgegraven, waarbij de inhoud over de tussenliggende perceeltjes werd verspreid. Om de opslibbing van deeltjes nog meer te versnellen, werden de bezinkvelden aan de zeezijde omgeven door rijshoutdammen, die meestal als donkere lijnen in de Waddenzee zichtbaar zijn. Deze dammen houden de golfslag tegen en vertragen de stroming, waardoor de in het water meegevoerde deeltjes nog beter kunnen bezinken.

Leesbare opslibbing

Het hier afgebeelde bodemprofiel is voor iedereen zichtbaar wanneer de steile kwelderwand tussen de hoge kwelder en het lagere deel, het kwelderklif dus, met een schep wordt afgeschraapt. Het is bodemkundig een vrij eenvoudig profiel, omdat bodemvormende processen nog nauwelijks hun sporen hebben achtergelaten. Voor bodemorganismen is de combinatie van zout en vocht een dusdanige belemmering dat deze nog nauwelijks de gelaagdheid hebben verstoord. Hierdoor is het opslibbingsproces fraai in de gelaagdheid van het profiel weerspiegeld. De donkergekleurde grijze lagen bestaan uit fijn slib en de dunne lichte strepen zijn zandlaagjes. Dit kleurverschil wordt vooral veroorzaakt door het vochtgehalte. Hoe fijner de deeltjes, hoe meer vocht vastgehouden kan worden en hoe donkerder de kleur. Duidelijk is te zien dat in de periode dat het onderste gedeelte is gevormd, vooral fijn slib is afgezet. Door het hoger worden van de kwelder kwam het minder vaak bij vloed onder water te staan. Dit gebeurde vooral tijdens stormvloeden, waarbij het zeewater flink in beroering was, waardoor grotere deeltjes met het water mee konden worden genomen. Bovenin vinden we daarom vooral zandige laagjes.