Van der Vaart stelt in zijn proefschrift over herbestemming van boerderijen in Friesland vast dat boerderijen die niet meer voor landbouw in gebruik zijn, beter bewaard blijven dan boerderijen die dat nog wel zijn. De moderne landbouw past vaak niet zo goed meer in het oude bedrijfsgebouw. En ook buiten de gebouwen verandert er van alles. Betonnen erven, sleufsilo's, torensilo's, spoelplaatsen, kalver-iglo's, en schuren van damwandplaat. Niet dat burgers in verbouwde boerderijen alles in originele staat houden, maar hun activiteiten zijn toch minder ingrijpend.

Toen in de jaren vijftig de modernisering van de landbouw begon, en met nieuwe technieken, op grotere schaal en met veel minder arbeid geproduceerd ging worden, werden de gebouwen te klein. In 1960 brak mijn vader het achterhuis af, en verving het door een moderne stal. Met plaats voor wel twintig koeien, aan banden in plaats van aan palen, met rubbermatten, met licht en ruimte, en onderkelderd met een mestput.

Ligboxenstal

Zou ik boer geworden zijn, dan was er rond 1980 een ligboxenstal gebouwd met wel zestig plaatsen. Net op tijd voor de superhefffing. Dan was de boerenschuur van 1960 tot woonverblijf verbouwd. Als ik in 1978 niet uitgekocht was voor stadsuitbreiding, had ik de ligboxenstal vergroot. En in 1995 was er een nieuwe ligboxenstal over de oude heen gebouwd, met een hoog dak en vrijwel zonder muren, want met groen windbreekdoek. De oude wagenschuur was zo laag dat zelfs de in 1964 aangeschafte tweedehands Ferguson-petroleumtrekker er al niet onder paste. Er werd een uitbouw gefabriekt om hem te stallen. Ik zou die schuur vervangen hebben door een langwerpige bak van damwandplaat. Donkergroen met een grijs dak. De houten schuur aan de wijk, die zo vanuit de bok gevuld kon worden met hooi of zaagsel, was dan al lang afgebroken en vervangen door een tweede werktuigenloods.
De moderne mestkelder van 1960 zou dertig jaar later verbouwd zijn tot biljartkamer. Er was dan een nieuwe bovengrondse mestopslag gekomen, naast de sleufsilo’s voor maïskuil die al wat eerder waren aangelegd. Het door de gemeente toegestane bouwblok van één hectare was daarmee helemaal vol geweest. Met veel moeite zou ik er een hectare bij geprocedeerd hebben. De stratenmaker kon dan weer vooruit. De rijdende melkontvangst zou eindelijk zonder veel gemanoeuvreer bij de tank kunnen komen, de voerauto’s bij de silo’s, en bij het uitrijden van mest hoefde niet meer achteruit gestoken te worden. Voor de kinderen werd het daarmee een stuk minder gevaarlijk op het erf.
Het oude boerenhuis, met nog steen uit 1885, afkomstig van de lokale steenfabriek, was inmiddels onherkenbaar verbouwd of geheel vervangen. Enkelsteens, asbest onder de kap, te laag om in te lopen, en het stond nog in de weg ook.

Combine

Zo is het overal gegaan. Graanboeren hadden geen grote schuren meer nodig voor het dorsen toen de combine haar intree deed. Telers van pootaardappels bouwden moderne loodsen om hun oogst ‘geclimatiseerd’ te bewaren. Met het verdwijnen van het losse hooi, en later de opkomst van het kuilvoer, verdween de hooiopslag. Een koppel van driehonderd leghennen is nog in een overzichtelijke schuur onder te brengen, tienduizend leghennen vergen een andere aanpak. Dan is een bouwblok van twee hectare zo vol. De ligboxenstal, het melklokaal, de werktuigenloods, ze zijn al genoemd. Maar er is nog veel meer: de windmolen, de uitloop voor de herten of de struisvogels, de tuinbouwkas type Venlo-kap met bijbehorend hemelwaterreservoir, de pseudo-romantische kraam voor de huisverkoop, de ontvangstruimte voor de toeristen, de boerencamping (aangesloten bij SVR of VeKaBo). Er is geen boerderij of erf tegen opgewassen.
De liberalisering van de landbouw leidt ertoe dat de bedrijfsvoering alsmaar dynamischer en diverser wordt. Om te overleven in de landbouw moet snel op nieuwe kansen ingespeeld worden. Maar ook in de voorbije decennia zijn veel boeren al naar nieuwe activiteiten overgestapt, en hebben ze oude beëindigd. In Zuid-Drenthe en in de Friese Wouden zijn de varkens en kippen geheel verdwenen. In het Oldambt en in de andere akkerbouwgebieden zijn melkveehouderijen opgericht. Er is daar ook heel wat intensieve veehouderij gekomen, vaak als tweede tak. De dynamiek van de landbouw zorgt ervoor dat de bedrijfsgebouwen en het erf een permanente bouwplaats zijn.

Iets collectiefs

Over stads- en dorpsuitbreiding en natuurontwikkeling hebben we het dan nog niet gehad. De activiteiten worden beëindigd of verplaatst naar een nieuw bedrijf, met nieuwe bedrijfsgebouwen. De oude komen vrij voor een burger, voor iets collectiefs (een gemeentehuis zoals in Ten Boer, een kerk zoals in Hoogeveen), of worden afgebroken.
Maar zelfs zonder stadsuitbreiding en zonder uitzonderlijke dynamiek gaat het nog tamelijk snel. Ik heb het laatst eens uitgerekend voor het dorpje Vledderveen, achter Stadskanaal. Van de 31 grotere boerderijen die er in 1920 waren, zijn er nog 8 in gebruik als boerenbedrijf. Op de boerenbedrijven, die er nu nog zijn (er zijn er ook bijgekomen), zit in meer dan de helft van de gevallen een boerenfamilie die er nog maar twee generaties of minder boert.

Verlichte kerstman

Het zijn niet alleen boeren die noodgedwongen hun erf in een bouwplaats veranderen. Burgers kunnen er soms ook wat van. Zeker als ze hun mogelijkheden overschatten, zoals bij Booneschans, waar grote Oldambster boerderijen ook voor burgers niet exploitabel bleken.
Toch zijn de veranderingen die in het wonen optreden vaak niet zo ingrijpend voor gebouw of erf. Een nieuwe keuken, een grote living of een royale studeerkamer, aan de buitenkant leidt het tot weinig meer dan een extra tuimelraam van Velux. Een serre, een witgepleisterde muur, of een aangebouwd atelier of werkruimte is het maximaal haalbare. En ook op het erf blijft veel bij het oude. Als het meezit worden zelfs nieuwe hoogstammen geplant. Als het tegenzit komt er een houten garage uit Buitenpost, een grote parkeerplaats van betonklinkers, en in de winter een verlichte kerstman. Het zijn veranderingen, maar die staan in geen verhouding tot de bouw van een torensilo, een windmolen of een ligboxenstal.

Actiegroep

Daarom is te begrijpen dat Van der Vaart een onderscheid maakt tussen landbouwgebruik en burgergebruik. Van der Vaart constateert ook nog wat anders. Kleine boerderijen zijn goed te benutten door burgers; de woonboerderij is in het Noorden niet voor niets ontstaan op de arme zandgronden en niet op de klei. Grote boerderijen die onbruikbaar worden voor de landbouw, zijn lastiger te hergebruiken. Er zijn her en der initiatieven en successen, van wooneenheden tot gemeentewerken, maar er zijn ook heel veel probleemgevallen.
Dit probleem zal ook in de toekomst steeds weer in een nieuwe vorm opduiken. Want u dacht inmiddels begrepen te hebben dat ik iets tegen damwandplaat heb. Mis! Ik vind de donkergroene strakgelijnde bewaar- en opslagplaatsen en stallen mooi. Tegen de tijd dat ze weer afgebroken worden, begin ik een reddingsoperatie. De dan opgerichte actiegroep gaat zich meteen ook buigen over het behoud van de windturbine. Vooral de eindeloze rij op de zeedijk verdient bescherming; ze benadrukt de scheiding tussen land en water. En ook dan zal de vraag zijn wat we ermee moeten, met een gebouw of installatie die karakteristiek is, maar haar oorspronkelijke functie verloren heeft.

Bronnen
H. Schuurman. Vledderveen, de jongste Groninger Veenkolonie. Stadskanaal, 2002.
J.H.P. van der Vaart. Boerderijen en platteland in verandering. Ljouwert, Fryske Akademy, 1999.

De auteur is werkzaam op de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen.

Trefwoorden