‘Wat niet binnen de bekende typologie valt, lijkt geen enkele waarde te hebben en wordt dus niet beschermd’, zegt Jacob van der Vaart van de Fryske Akademy. Dit geldt volgens hem onder andere ook voor de boerderijen met een neoclassicistisch voorhuis, die in de tweede helft van de 19e eeuw door rijke boeren met name in het noorden van Friesland werden gebouwd. En het geldt zeker voor de boerderijen van keuterboertjes en kleine ‘gardeniers’. Deze tuinders, die soms ook wat vee hielden, bouwden in de 19e eeuw boerderijtjes die zijn afgeleid van de bekende types. In Noordwest Friesland leidde dit tot de bouw van kleinere varianten van de stelp en kop-romp. De in Noordoost Friesland woonachtige gardeniers bouwden met name boerderijtjes met een doorlopende nok, vaak met een steil opgaande voorgevel. Dit model treft men ook vaak aan bij de woudboerderijtjes in het oosten van de provincie. Het voortbestaan van deze keuterboerderijen staat volgens Jacob van der Vaart onder grote druk doordat ze, omdat ze zo klein zijn, al snel verbouwd worden. ‘Ze staan niet op de monumentenlijst en zijn daarmee volledig vogelvrij.’
Blokschuur
Vogelvrij is ook de keuterij met blokschuur die tussen 1880 en 1940 vooral in het Friese Merengebied werd gebouwd. Dit type ontstond uit een hooiberg waar een stal voor een paar koeien tegenaan werd gebouwd. Karakteristiek zijn een hoge zwart of bruin geteerde houten schuur met een oranje-rood pannendak. Het onderste gedeelte van de aangebouwde stal is vaak uit stenen opgetrokken en het bovenste deel uit hout. Het woonhuis kan los van de blokschuur staan, maar er ook tegenaan geplaatst zijn. De blokschuur is, evenals de boerderijtjes van de gardeniers, aanzienlijk minder imposant dan de algemeen bekende types, maar daarom volgens Jacob van der Vaart niet minder waardevol. ‘Al deze types vertegenwoordigen een bepaalde periode uit de geschiedenis van de kleinere boerenbedrijven. We moeten er alles aan doen om dit bescheiden cultuurgoed te behouden.’
Marlijn Nijboer is tekstschrijver