Nederland ontboert. In het toekomstige landbouwbeleid is de boer vooral landschapsbeheerder en niet meer in de eerste plaats agrarisch producent. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor het landschap én voor de rurale economie. Want terwijl het aantal boeren daalt, vestigen zich in de vrijgekomen boerderijen steeds vaker nieuwe plattelandsondernemers.

Maar liefst een vijfde deel van de boerderijen in Nederland is in de afgelopen twee decennia de agrarische functie kwijtgeraakt, zo valt op te maken uit de Landbouwtellingen van het CBS. In de periode 1992-1999 (de periode waarover de adressen van vrijkomende agrarische bebouwing beschikbaar zijn) betrof dit gemiddeld 613 boerderijen per provincie. Dit is 6,5 procent van het oorspronkelijk aantal in agrarisch gebruik zijnde boerderijen per provincie in 1992. In Noord-Nederland hebben Friesland en Groningen te kampen gehad met respectievelijk 649 (7,8%) en 339 (6,8%) leeg gekomen boerderijen. In Drenthe lijkt de agrarische sector het zwakst in de schoenen te staan met 795 vrijgekomen boerderijen (13%).
Wat gebeurt er vervolgens met deze ‘overbodige’ gebouwen? Volgens de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening van het ministerie van VROM en het Structuurschema Groene Ruimte 2 van het ministerie van LNV is functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) onder voorwaarden toegestaan: ‘Vrijkomende bebouwing in het buitengebied welke goed past in het landschap kan worden herbenut voor kleinschalige functies. Vrijkomende bebouwing die niet de vereiste kwaliteit heeft, moet indien mogelijk worden gesloopt.’

Herbestemming

Verschillende regionale studies wijzen uit dat in de praktijk ongeveer 80 procent van vrijgekomen boerderijen een herbestemming als woning vindt. Van de VAB uit de periode 1992-1999 heeft gemiddeld per provincie 14 procent opnieuw een (niet-agrarische) bedrijfsfunctie gekregen. De situatie in Friesland past met 13 procent prima bij dit plaatje van Nederland. In Groningen ligt het aantal bedrijfsmatig hergebruikte boerderijen met 16 procent vrij hoog, hoewel er niet veel boerderijen zijn vrijgekomen. In tegenstelling tot Friesland en Groningen, is in Drenthe maar een klein aandeel van de vele vrijgekomen boerderijen in hergebruik genomen als niet-agrarisch bedrijfspand (10%). Het kaartje laat de spreiding over Nederland zien van zowel de vrijgekomen boerderijen als de niet-agrarische bedrijven die erin zijn gevestigd.
In een onderzoek naar hergebruik van VAB dat momenteel aan de Universiteit Utrecht wordt uitgevoerd, is aan de ondernemers zelf gevraagd waarom zij gekozen hebben voor een voormalige boerderij als bedrijfslocatie. Hieruit blijkt dat er twee groepen ondernemers te onderscheiden zijn met ieder verschillende motivaties. Enerzijds is het voor voormalige boeren en/of hun opvolgers van groot belang dat de boerderij al in familiebezit is en voldoende bedrijfsruimte biedt in een rustige omgeving. Anderzijds zeggen ‘nieuwe’ ondernemers die de boerderij hebben aangekocht, dat zij in een boerderij veel bedrijfsruimte tegen een redelijke prijs vinden en dat zij vrij willen wonen in een mooie omgeving, liefst onder hetzelfde dak als het bedrijf.

Juwelierszaak

Het type bedrijfsactiviteiten dat ondernomen wordt, is zeer divers, zoals blijkt uit de tabel. Handel en reparatie blijkt de sterkst vertegenwoordigde sector te zijn in voormalige boerderijen. Alleen in Groningen neemt deze sector een tweede positie in, omdat in deze provincie relatief meer overheidsdiensten gevestigd zijn. Ook agrarisch gerelateerde activiteiten blijven nadrukkelijk aanwezig in vrijgekomen agrarische bebouwing, met name in Friesland. Verder zijn er regelmatig bedrijven in de bouwnijverheid te vinden in voormalige boerderijen. Maar achter deze genoemde sectoren gaat wederom een enorme diversiteit aan bedrijvigheid schuil, van een reclamebureau, skicentrum, autohandel of pedicure tot een juwelierszaak, pension, kunstatelier of verzekeringsmaatschappij.

Showroom

Hoe gaan gemeenten om met de functieveranderingen in het buitengebied? Gezien de vele verouderde bestemmingsplannen voor het buitengebied en het gebrek aan mankracht is het beleid ten aanzien van leegstand en hergebruik van boerderijen niet altijd voldoende ontwikkeld. Over het algemeen zijn er drie manieren te onderscheiden waarop gemeenten functieveranderingen van boerderijen hanteren: stug handhaven van de agrarische bestemming, gedogen of het hanteren van zogeheten functielijsten.
Het gevaar bij stug handhaven van de agrarische bestemming is dat de gemeente te maken krijgt met een ‘leegloop’ van het buitengebied, waarbij leefbaarheid in het gedrang komt en de bebouwing als gevolg van leegstand dreigt te verpauperen (zie de graanschuren in het Oldambt).
Gedogen daarentegen leidt tot het ontstaan van onomkeerbare situaties, waarbij het kan zijn dat bedrijven doorgroeien tot buiten de oorspronkelijke boerderij. In de Gelderse Vallei bijvoorbeeld, wilde men daarom alsnog niet-agrarische bedrijvigheid uit het buitengebied laten verplaatsen naar een nieuw aangelegd bedrijventerrein, maar jurisprudentie wees uit dat wanneer de gemeente redelijkerwijs vijf tot tien jaar op de hoogte kon zijn van het bestaan van de bedrijven, zij deze bedrijven niet tot verplaatsen kon dwingen.
Het opstellen van positieve of negatieve functielijsten heeft weer een ander nadeel, namelijk dat hergebruikmogelijkheden alleen beoordeeld worden op type activiteit en niet op andere criteria als de schaal ervan. Zo werd in de Alblasserwaard een pianohandelaar in eerste instantie geweerd, omdat dit geen agrarisch gerelateerde activiteit betreft. In tweede instantie heeft de handelaar een stal mogen gebruiken als showroom en de boerderij in oorspronkelijke staat teruggebracht. Een hovenier werd wel toegelaten in een voormalige boerderij, waarvan hij het erf direct asfalteerde om zijn twintig vrachtwagens voor boomtransport te kunnen parkeren.

Effecten op het landschap

De oorzaak van de veelal restrictieve benadering van gemeenten ligt in het ontbreken van een toekomstvisie voor het buitengebied. Ook speelt mee dat vaak niet duidelijk is wat de effecten zijn van nieuwe bedrijfsactiviteiten voor de sociale vitaliteit en het landschap van het platteland. Met name ruimtelijke effecten van hergebruik kunnen de cultuurhistorische en intrinsieke waarden (rust, ruimte en groen) van het landelijk gebied aantasten, omdat niet-agrarische activiteiten niet in samenhang met de omgeving zijn ontstaan. Het meest duidelijke en concrete voorbeeld biedt de boerderij zelf: ‘Moderne bedrijven hebben inrijdeuren nodig van een hoogte waaraan de oude deeldeuren bij lange na niet kunnen voldoen. Ook het licht is een probleem. Het inbouwen van woonruimten in het achterhuis vraagt om drastische ingrepen in het dak om voldoende lichttoetreding te garanderen. Voor een vrije indeling van de ruimte vormt het woud van stijlen van de dragende houtconstructie een belemmering. De hoge schuurruimte is vrijwel niet te verwarmen, de vochtbeheersing is problematisch en isolatie van het grote dakvlak is een kostbare aangelegenheid.’

Krimp compenseren

Ondanks mogelijke negatieve effecten van hergebruik zijn steeds meer instanties het erover eens dat nieuwe economische activiteiten nodig zijn om de vitaliteit op het platteland te waarborgen en de krimp in de agrarische sector te compenseren. Want het fenomeen van vrijkomen en hergebruiken van boerderijen zal niet verdwijnen. In de CBS Landbouwtellingen is te zien dat 56% van de agrariërs ouder is dan vijftig jaar. Van hen heeft bijna 70% geen opvolger. Ook in de toekomst zullen daarom nog vele boerderijen aan functieverandering onderhevig raken.
Naast deze demografische (en economische) trends in de agrarische sector, wijzen ook landbouw politieke ontwikkelingen hierop. Om bijvoorbeeld aan de nitraatrichtlijnen van de EU te kunnen voldoen heeft de Nederlandse overheid de Reconstructiewet ontworpen. In de eerste tranche van de bijbehorende Regeling beëindiging veehouderij in het najaar 2000, zijn 2700 aanmeldingen voor opkoop goedgekeurd en in de tweede tranche zijn er 2547 bedrijven ingeschreven. Politieke maatregelen als deze versterken de snelheid waarmee boerderijen in Nederland ook in de toekomst blijven vrijkomen van de agrarische functie.

Met dank aan het LEI in Den Haag voor de verleende samenwerking in het promotieonderzoek naar hergebruik van Vrijgekomen Agrarische Bebouwing (VAB) aan de Universiteit van Utrecht, waarbij de CBS Landbouwtellingen ter beschikking zijn gesteld.

Femke Daalhuizen is sinds 2000 bezig met een promotieonderzoek aan de Universiteit van Utrecht naar het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing door niet-agrarische ondernemers.

Literatuur
Berg, L.M. van den, J.F.Coeterier en M.B. Schöne (1991). Nieuwe gebruiksvormen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in de Gelderse vallei. 126, Wageningen; SC-DLO.
Berg, L. M. van den (1993). Wonen in een ROM-gebied; koudwatervrees voor een heilzame ontwikkeling in de Gelderse vallei. Wageningen; SC-DLO.
DLV Adviesgroep nv (2000). Herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing. Inventarisatie., Den Haag; Ministerie van LNV.
Haas, W. de, L.M. van den Berg, G.F.P. IJkelenstam, F.H.Bethe en D.A.Oudendag (1993). Gebruik van vrijgekomen agrarische gebouwen in Noord-Brabant. 226, Wageningen: SC-DLO.
Ministerie van LNV (1995). Nota Dynamiek en Vernieuwing. Den Haag; Ministerie van LNV
Ministerie van LNV (2001). Samen werken aan groen Nederland. Structuurschema Groene Ruimte 2. Den Haag; Ministerie van LNV.
Ministerie van VROM, RPD (2001). Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Den Haag; Ministerie van VROM.
Olst, E. L. van (1999). 2003 Jaar van de boerderij. Een vijfjaarstraject met toekomstgerichte projecten voor het behoud van de agrarische landelijke bouwkunst, en een afsluitend grootschalig activiteitenjaar. Arnhem; SHBO.
Vaart, J.H.P. van der (1999). Boerderijen en platteland in verandering. Een onderzoek naar herbestemming van boerderijen in Friesland., Leeuwarden; Fryske Akademy.
VNG (2002). Ruimte voor samenwerkende gemeenten. VNG-reactie op, deel 3 PKB. Den Haag; VNG.

Trefwoorden