Water stoort zich niet aan staatsgrenzen. Daarom is eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. Die schrijft voor dat waterbeheer moet zijn gebaseerd op internationale 'stroomgebieden'. Alfred van Hall, dijkgraaf van het waterschap Hunze en Aa's, is een warm voorstander van grensoverschrijdend waterbeheer.

‘Een goede toestand’ van het oppervlaktewater, grondwater en van beschermde gebieden. Dat is kort gezegd het doel van de Europese Kaderrichtlijn Water (EKW) die in december 2000 van kracht is geworden. Waterproblemen op internationale schaal vormden de aanleiding om op Europees niveau beter samen te werken, vertelt Alfred van Hall, dijkgraaf en hoogleraar waterstaats- en waterschapsrecht aan de Universiteit Utrecht. ‘Slechts anderhalf procent van het water op aarde is zoet, en daarvan zit bijna de helft vast in gletsjers en ijsbergen. Van de andere helft moet de hele wereld drinken. De grondwatervoorraden raken bovendien langzaam maar zeker uitgeput. Verder zijn grote riviersystemen als de Donau, de Rijn, de Rhône en de Seine behoorlijk smerig en zijn er steeds vaker overstromingen als gevolg van klimaatverandering.
Midden jaren tachtig is het besef ontstaan dat duurzaam omgaan met water vereist dat je water benadert als een interactief systeem van grondwater, oppervlaktewater, oevers en bodem en dat je die aspecten in één beheersstelsel onderbrengt. En aangezien Nederland aan het eind van het systeem zit, heeft ons land veel belang bij een goede regeling.’

Transnationaal water

Van Hall heeft in de afgelopen twintig jaar bijgedragen aan het denken in termen van watersystemen (de Nederlandse delta is bijvoorbeeld een watersysteem, een meer in Friesland ook). Hij schreef er een groot aantal wetenschappelijke artikelen over. ‘Ik heb het begrip “transnationaal water” verzonnen. Dat begrip zal voortaan centraal staan in het denken over waterbeheer.’
Hiermee zijn we terug bij de Europese Kaderrichtlijn, een door de Europese Commissie ingesteld juridisch instrument om de waterkwaliteit te verbeteren en kwantiteitsproblemen op te lossen. In verband met de richtlijn is Nederland verdeeld in vier stroomgebieden: Eems, Rijn, Maas en Schelde. Een stroomgebied is een gebied van waaruit al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door een riviermond, estuarium of delta in zee uitmondt. De grenzen van een stroomgebied worden dus bepaald door de richting waarin water van nature wegloopt. De stroomgebieden zijn weer opgesplitst in 17 deelstroomgebieden.
In 2003 moet de Kaderrichtlijn opgenomen zijn in nationale wetgeving. Een jaar later moet per stroomgebied en per lidstaat in kaart zijn gebracht welke wateren een natuurlijk karakter hebben en welke sterk veranderd dan wel geheel kunstmatig zijn. Verder moet geanalyseerd zijn wat de gevolgen zijn van menselijke activiteit. Ook moet er een register zijn aangelegd van beschermde gebieden en moet er een economische analyse van het watergebruik liggen.
Vervolgens dienen vanaf 2006 monitoringsprogramma’s in werking te treden, waarmee de ontwikkelingen gevolgd worden.
En in 2009 moeten de lidstaten een stroomgebiedsbeheersplan hebben. Ecologische doelstellingen dienen daarin centraal te staan: in de beheersplannen moet staan wat de oorspronkelijke situatie is van een watersysteem en welke maatregelen nodig zijn om deze ‘onverstoorde referentietoestand’ (de eerder genoemde ‘goede toestand’) weer terug te krijgen. In 2015 moeten deze doelen bereikt zijn. Uitstel is alleen mogelijk na een grondig onderbouwd verzoek daartoe.

Moeras

Maar hoe kun je de natuurlijke toestand van een watersysteem nastreven in een land met zoveel waterwerken? Collega-dijkgraaf Sybe Schaap van waterschap Groot Salland liet zich in het novembernummer van tijdschrift Het Waterschap kritisch uit over dit onderdeel van de Kaderrichtlijn: ‘Vroeger was Nederland wel natuurlijk, maar het was ook een buitengewoon ongezond moerasgebied. Daar hebben we gelukkig wat aan gedaan (…) Alles is aangelegd of in ieder geval veranderd. We praten immers over leefbaarheid en veiligheid in een laaggelegen deltagebied. De Kaderrichtlijn moet dat niet gaan frustreren.’
Van Hall erkent dat terugkeer naar een natuurlijke situatie voor Nederland een irreëel uitgangspunt is: ‘Je kunt van de Veenkoloniën moeilijk weer een moeras maken en we gaan Flevoland uiteraard niet weer onder water zetten. Europa zal moet accepteren dat wij een kunstmatig waterland zijn. Dat neemt niet weg dat we veel kunnen doen. Zo zijn we binnen ons waterschap bezig met hermeanderingsprojecten in de Hunze, de Drentsche Aa, de Ruiten Aa en de Westerwoldsche Aa. Want door beken en riviertjes meer ruimte te geven, wordt de natuurlijke veerkracht van het watersysteem hersteld. Tegelijk zijn we alert op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die de veerkracht van het systeem ondermijnen.
Daarnaast werken we aan een betere stikstofbeheersing en fosfaatbeheersing en aan het verbeteren van de zwemkwaliteit. Een andere maatregel is het zo hoog mogelijk in het systeem beginnen met water zuiveren; daardoor verandert de hele biotoop.’
Om zo snel mogelijk vertrouwd te raken met de Europese Kaderrichtlijn Water, meldde Hunze en Aa’s zich aan voor een pilotproject. ‘Elders wordt er nog wel eens afwerend gereageerd op de nieuwe richtlijn, men is bang voor nog meer regeltjes. Maar de EKW is niet bedreigend; deze duurzame benadering sluit juist aan op maatregelen waar we allemaal al mee bezig zijn.’ Voor het proefproject werd contact gelegd met Duitsland, aangezien Hunze en Aa’s onder het stroomgebied van de Eems valt. Er zijn onder meer gegevens uitgewisseld over het meten van de waterkwaliteit, om in dit opzicht van elkaar te leren. Tot directe samenwerking kwam het niet, vertelt Van Hall, aangezien de riviertjes in het grensgebied allemaal de richting zuid-noord hebben en pas samenkomen in het Eems-Dollardkanaal. Maar mogelijk wordt er in de toekomst ergens een verbindingskanaal gegraven. ‘Voor beide kanten van de grens heeft dat voordelen: Duitsland kan zijn teveel aan water eventueel via Nederland afvoeren, en wij kunnen in droge periodes water uit de Eems halen, in plaats van gebiedsvreemd water aan te voeren vanaf Lobith, via het IJsselmeer en het Van Starkenborghkanaal.’

Anders omgaan met water

Naast de Kaderrichtlijn hebben de waterschappen te maken met de Startovereenkomst WB21, een uitvloeisel van het kabinetsbesluit Anders omgaan met water. Begin 2001 is de overeenkomst ondertekend door Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Een van de afspraken is dat alle 17 deelstroomgebieden in ons land strategische visies opstellen die leiden tot een betere waterhuishouding. Zo moet worden aangegeven hoe men het water denkt op te vangen, te bergen en af te voeren en hoe men wil omgaan met zaken als watertekort, water in stedelijk gebied en waterkwaliteit.
Terwijl bij de EKW uit oogpunt van de waterkwaliteit naar het totale watersysteem wordt gekeken, draait het bij WB21 om de waterkwantiteit: het teveel aan water. Van Hall: ‘In Groningen en Drenthe komt het watersysteemdenken nu goed van de grond. We lopen als Hunze en Aa’s landelijk voorop.’
De Kaderrichtlijn brengt met zich mee dat waterschappen niet alleen over de grens moeten gaan kijken, maar ook meer moeten samenwerken met gemeenten, boeren en de industrie om de milieudoelen te halen. ‘We overleggen nu ook al veel met andere partijen, maar dat zou veel flexibeler moeten’, vindt Van Hall. ‘Niet steeds met z’n allen om de tafel, maar per geval strategische allianties sluiten. Dan boek je meer resultaat.’