In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit een van de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Voor het grondgebied in de gemeenten Roden en Norg (tegenwoordig zijn beide onderdeel van de gemeente Noordenveld) is aan het eind van de jaren zeventig een ruilverkaveling aangevraagd. Omdat dit gebied naast agrarische functies ook belangrijke niet-agrarische functies herbergt, is aan het begin van de jaren tachtig gekozen voor het instrument van ‘herinrichting’. Natuur en landschap zijn waarden die bij deze vorm van landinrichting nadrukkelijk in de planvorming worden betrokken. Sinds 1984 is een landinrichtingscommissie bezig een nieuw inrichtingsplan te ontwikkelen. Het herinrichtingsplan is in de zomer van 1996 vastgesteld, waarna met de uitvoering is begonnen. Het plan bestrijkt een periode van dertig jaar.
Een groot deel van het gebied ten oosten van het Leekstermeer heeft de functie natuurreservaat gekregen. Dit betekent dat geprobeerd wordt de boeren ergens anders goede grond aan te bieden en de op vrijwillige basis vrijkomende grond aan te kopen. Na aankoop worden de gronden en het beheer ervan overgedragen aan Staatsbosbeheer.
Oostelijk van het Leekstermeer en ongeveer parallel aan de autosnelweg A7 bevindt zich de Matsloot. Het gebied tussen de Matsloot en de A7 is aangewezen als gebied voor intensieve landbouw, terwijl het gebied ten zuiden van de Matsloot een bestemming krijgt als reservaatgebied. Een belangrijke inrichtingsmaatregel is het verlagen van de grondwaterstand ten behoeve van de landbouw of juist het verhogen van de grondwaterstand ten behoeve van de natuur. In het najaar van 2002 is parallel aan de Matsloot een kaarsrechte brede waterloop gegraven om het landbouwgebied optimaal te ontwateren. De Matsloot kan daardoor de waterbuffer blijven voor het zuidelijke veenweidegebied dat als natuurreservaat beheerd zal worden.

Knipklei op veen

Het Leekstermeergebied ligt aan de noordrand van het Drents Plateau. Ongeveer tienduizend jaar geleden lag hier overal dekzand aan de oppervlakte. Door het vochtiger worden van het klimaat voerde het Drentse bekenstelsel grote hoeveelheden water af naar de lager liggende omgeving. Aan de randen van het Drents Plateau ontstond een zeer natte zone waarin een moeras tot ontwikkeling kwam. Afgestorven plantenresten bezonken, stapelden zich in het zuurstofarme water op en vormden een dikke laag veen. Het veenpakket in het Leekstermeergebied is gemiddeld vier meter dik en werd gevormd onder relatief voedselrijke omstandigheden. Het bevat daarom veel herkenbare resten van rietplanten.
Door de steeds verder stijgende zeespiegel drong de zee het veenlandschap binnen en overstroomde rond 500 na Chr. ook delen van het Leekstermeergebied. Over het veen werd een pakket zeeklei afgezet. Omdat deze van nature kalkrijke zeeklei in een zuur veengebied werd achtergelaten, werd het direct bij afzetting ontkalkt. Als klei geen kalk bevat wordt het een stugge en plakkerige substantie die voor boeren slecht te bewerken is. Dit type zeeklei wordt in Groningen knipklei genoemd. De laag zeeklei wordt naar het noorden toe steeds dikker en ongeveer één kilometer ten noorden van de A7 spreken we daarom al van echte kleigronden.

Ontwateren

De foto van de pas aangesneden slootkant is genomen in noordoostelijke richting (oktober 2002). Linksboven zien we de bomen langs de A7 en op de achtergrond de CSM-suikerbietenfabriek Vierverlaten in Hoogkerk. Duidelijk is te zien dat het veen hier is bedekt met circa dertig centimeter zeeklei.
Al vanaf ongeveer 1300 is dit gebied vanuit Roderwolde in gebruik genomen en sindsdien ten behoeve van agrarische doeleinden steeds verder ontwaterd. Door ontwatering werden de klei en het veen steviger en kon zuurstof toetreden tot de geconserveerde plantenresten boven in het veenpakket, waarbij ze (alsnog) gedeeltelijk werden afgebroken. Deels werd het veen omgezet in humus, waardoor het bovenste gedeelte van het veen (ongeveer 20 cm) een donkerder en compacter uiterlijk heeft dan het nauwelijks aangetaste bruine veen daaronder. Bodemorganismen hebben humus door de klei-bovengrond gemengd, waardoor het kleidek bijna helemaal donkergrijs gekleurd is. Slechts op de overgang van de kleilaag naar het veen is nog een lichtgekleurd laagje humusarme knipklei aanwezig. Dit type klei-op-veenprofiel wordt bij de bodemclassificatie een waardveengrond genoemd.

Bietengrond

Een nadeel van het ontwateren van een veengebied is dat het maaiveld steeds verder daalt. Door de aanvoer van zuurstof gaat het bovenste deel van het veenpakket immers steeds verder verteren. Bovendien klinkt het veen door waterverlies in, in dit profiel mede als gevolg van de druk van de bovenliggende kleilaag.
We zullen er daarom niet gek van moeten opkijken wanneer binnenkort de maaivelddaling in dit gebied gecompenseerd zal worden door het opbrengen van een laag ’tarra’. Deze grond komt als restproduct vrij bij het wassen van de suikerbieten door de suikerbietenfabrieken in Hoogkerk en Groningen. De tarra ligt op de huidige stortlocaties tussen Hoogkerk en het Leekstermeergebied al in grote hoeveelheden te wachten om verspreid te worden. De aan de suikerbieten hangende zand-, klei-, humus- en mestdeeltjes die vanuit heel Noord-Nederland in de tarra zijn geconcentreerd, zullen landbouwkundig gezien een bodemverbetering tot gevolg hebben (de klei zal beter bewerkbaar worden). Bodemkundig betekent dit echter de zoveelste menselijke aanslag op het nog relatief jonge bodemprofiel.