In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit Noord-Nederland. Als u zelf een fraai voorbeeld aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Tot de achttiende eeuw was Drenthe omsloten door grote ontoegankelijke hoog- en laagveenmoerassen. Naar het zuiden bood het veen slechts een tweetal openingen. Bij Coevorden lag de meest strategische passage naar het zuiden, en niet voor niets ontwikkelde deze plaats zich tot een belangrijke vesting. Reizen we tegenwoordig met onze comfortabele automobielen over het ‘zoab’ van de A28 in twee uurtjes van Groningen naar Utrecht, vroeger was dit een meerdaags avontuur met karren, koetsen en karossen over slecht onderhouden zandwegen. De snelste verbinding van Groningen naar het zuiden liep in de zeventiende en achttiende eeuw via Zuidlaren, Schipborg, Gasteren, Rolde, Schoonlo en Zweeloo naar Coevorden. Als men heel vroeg vertrok uit Groningen, kon men een middagmaal nuttigen in Schipborg en ’s winters mocht men blij zijn als men de eerste overnachting in Rolde mocht beleven.

Golfplatenreliëf

Tussen Gasteren en Rolde is de ‘oude A28′ nog goed te herkennen. Met name op luchtfoto’s is op het Ballooërveld een golfplatenreliëf te herkennen van vele naast elkaar lopende ruggen en dalen. Niet ANWB-borden maar kerktorens waren de wegwijzers in de zeventiende eeuw. Vanuit Gasteren richtte de reiziger zich op de kerktoren van Rolde en volgde hij het karrenspoor van de vele voorgangers. Even ten noorden van het Ballooërveld zijn onlangs restanten van een keienvloertje in het Gastersche Diep aangetroffen. Dit zijn restanten van een zogenoemde voorde: een doorwaadbare plaats. Via deze smalle oversteek kon men de Drentsche Aa passeren om direct daarna het Ballooërveld over te steken in de richting van Rolde. Op dit relatief hooggelegen heideveld had men alle ruimte. Dat betekende dat men net zo lang elkaars spoor volgde totdat de wagens met de assen vast kwamen te zitten en men gedwongen was om een ander spoor te volgen. Als dit dan ook weer te diep uitgesleten was, herhaalde zich dit proces. Zo ontstond op het Ballooërveld een circa vierhonderd meter breed systeem van langgerekte ruggen, waarin rond de vijftig afzonderlijke dalen van karrensporen te herkennen zijn.

Verstilde sporen

De kleine foto op deze pagina toont een dwarsdoorsnede van de bodem in een karrenspoor op het Ballooërveld. De wielafdrukken zijn in het gele zand duidelijk herkenbaar. De afstand tussen beide afdrukken is 1,28 meter. Dit is de zogenoemde Hollandse spoorbreedte, die sinds 1692 werd gehanteerd als vaste asbreedte. Zo kon men soepel elkaars spoor volgen zonder het zand te veel los te malen. Een vorm van preventief wegonderhoud. Tussen de wielafdrukken is de originele inspoelingslaag van een podzolbodem herkenbaar. Ook het spoor van de foto moet plaatselijk zo diep ingesleten zijn geweest dat men genoodzaakt werd een nieuw spoor te kiezen.
De voortdurend kapotgereden zandbodem kon flink gaan verstuiven, waardoor sporen weer opgevuld raakten en het reliëf genivelleerd werd. De natuur repareerde als het ware het wegdek, want niet zelden werd het oude spoor daarmee weer toegankelijk en werd het opnieuw in gebruik genomen.
Op nevenstaande pagina is een detail zichtbaar van de linker wielafdruk op de kleine foto. Duidelijk is te zien dat dit karrenspoor in ieder geval gedurende twee perioden is gebruikt. De diepste insnijding is de oudste. In een latere fase hebben de karrenwielen zich hier ter plaatse iets minder diep ingesneden. Beide keren zijn de wielsporen weer dichtgestoven. Fraai tekent zich een gelaagdheid af die ontstaan is bij het dichtwaaien door afwisselende samenstelling van het stuifzand: op het ene moment bevatte het stuivende zand bijvoorbeeld meer donkergekleurd organisch materiaal dan op het andere moment. We kunnen concluderen dat we in dit bodemprofiel letterlijk de verstilde sporen uit een dynamisch verleden kunnen waarnemen.