Begin jaren tachtig stak een man of elf uit Wolvega en omgeving de koppen bij elkaar. Allemaal hadden ze een hobby op het historische vlak: de een was in de weer met een metaaldetector, de ander sneupte in archieven, de derde deed wat met stenen en weer een ander verzamelde ansichtkaarten. Ze wilden een vereniging oprichten om samen bezig te zijn met de streekhistorie van Weststellingwerf. Een directe aanleiding was er niet. Iedereen was leuk voor zichzelf bezig, maar de gedachte was dat samenwerking voor iedereen wel eens voordelig kon zijn.
Het idee voor zo’n ‘doe-vereniging’ bleek snel achterhaald. Vrijwel meteen werden de oprichters benaderd door mensen uit de gemeenschap die ook graag ‘lid’ wilden worden. Dat kon dus niet: je mocht er alleen bij als je ook wat dééd. Maar de toestroom van ‘consumptieve leden’, zoals voorzitter Geert Lantinga (61) ze achteraf noemt, werd zo groot dat de aanvankelijke opzet werd verlaten. De vereniging werd opengesteld voor iedereen. En in plaats van met z’n elven ‘de paden op en de lanen in’ te gaan, werd het tevens een club die lezingen en excursies ging organiseren. Er moest immers geld in het laatje komen.
Lopende encyclopedie
Van het een kwam het ander. Er ontstond een groep die zich op het genealogisch onderzoek stortte, voorafgegaan door de plaatselijke expert mevrouw Van Gelder. ‘Een lopende encyclopedie’, noemt Lantinga haar. ‘Zij zocht niet alleen haar eigen familie uit, maar ook voor jou en mij en iedereen.’ In het winterseizoen belegde de vereniging onder haar leiding iedere maand bijeenkomsten, waar gemiddeld veertig mensen op af kwamen. Het was een soort bijenkorf waar iedereen met iedereen bezig was en mevrouw Van Gelder de deelnemers wegwijs maakte. Moest je normaal voor cursussen genealogie en oude handschriften naar het Ryksargyf in Leeuwarden, de animo in Weststellingwerf was zo groot dat ze door de vereniging zelf werden georganiseerd.
De vrijwilligers raakten zo bedreven en gedreven dat ze weldra niet meer alleen voor eigen parochie in de archieven doken, maar zich ook als groep aanmeldden voor een project van de Freonen van de Argyfen van Fryslân (FAF). Massaal stortten ze zich op de oude doop-, huwelijks- en overlijdensboeken van Weststellingwerf. Ze maakten registers (klappers), waardoor sneupers (zoals stamboomonderzoekers in Friesland worden aangeduid) veel vlotter toegang krijgen tot de oude boeken. Boek voor boek werd doorgeploegd, geval voor geval ontcijferd en op een kaartje geschreven, waarna de informatie door de FAF in boekvorm werd uitgewerkt. Als dank kreeg de Stellingwerfse vereniging ook een exemplaar van de verschillende klappers.
‘En denk maar niet dat er een elitair clubje mee bezig is geweest’, zegt de voorzitter; visboer, huisvrouw, boekhouder, boer, naaimachineverkoper, een kantoorjongen – de historische vereniging kent vogels van allerlei pluimage. In eerste instantie waren ze allemaal geboeid door de familiegeschiedenis, maar gaandeweg werd de interesse breder. De gegevens van het FAF-onderzoek leveren ook weer informatie op voor het eigen onderzoek. Regelmatig bieden de leden hun zelfgemaakte genealogieën aan voor het verenigingsarchief.
Van Langelille to Boyl
Als een geschenk uit de hemel diende zich vervolgens de directeur van de plaatselijke bibliotheek zich aan. Hij bood de vereniging aan al haar materiaal in kopie en ingebonden in de bibliotheek ter inzage te leggen. Alle leden kunnen het sindsdien op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis zo vaak raadplegen als ze willen. Lantinga: ‘Dat is niet alleen voor de bevolking uit de Stellingwerven aantrekkelijk, maar ook voor mensen die op zoek zijn naar voorouders en vanuit het zuiden komen. Die kunnen voor de grote lijnen bij ons terecht en vervolgens gericht naar het archief in Leeuwarden. Onze bibliotheek staat vlak bij het station. Ik hoorde wel eens dat er een tijd lang iedere dag iemand uit Nijmegen kwam zoeken. Als de bibliotheek tussen de middag dichtging, mocht hij gewoon doorwerken.’ De belangstelling voor de boeken is zo groot dat sommige delen vanwege de ezelsoren al weer aan vervanging toe zijn. Het overlijden van mevrouw Van Gelder was een groot verlies voor de vereniging. Maar haar inzet is niet voor niets geweest. Inmiddels hebben de leden onder andere oude autorisatieboeken onder hun hoede genomen en de gegevens over wezenpensioenen ‘geklapperd’. Hetzelfde heeft een ander lid gedaan met de ‘speciekohieren’, registers tot 1705 waarin belastingaanslagen werden bijgehouden. Andere vrijwilligers zijn verder gegaan met het samenstellen van een kwartierstatenboek, waarin 46 families uit Weststellingwerf in de directe lijn beschreven zijn. Het is de basis waarop veel genealogen verder kunnen werken. Er zijn ook altijd nog leden die alleen voor zichzelf werken en hun verworven informatie niet voor algemeen gebruik prijsgeven. Lantinga: ‘Dat vind ik jammer. Als mensen op een gegeven moment de ogen dichtdoen, weten de kinderen er vaak geen raad meer mee en pleuren ze het regelrecht in het ronde archief. Dat is zonde, want zo gaat veel informatie verloren.’ Een groot probleem, zegt de voorzitter, dat voorkomt van Langelille tot Boyl. Geregeld doet Lantinga in het verenigingsorgaan De Stelling of elders pogingen om het onder de aandacht van de leden te brengen. De vereniging heeft alle tehuizen een brief gestuurd: ‘Laat een wilsbeschikking achter waarin je aangeeft dat je informatie na je dood aan de vereniging of een of ander archief wordt overgedragen; wíj helpen wel beoordelen of iets belangrijk is.’ Mensen kunnen zelfs een codicil invullen waarin ze hun intentie aan hun nabestaanden duidelijk maken. ‘Af en toe gebeurt dat ook wel, maar je moet blijven herhalen. Eigenlijk zouden we iemand in onze gelederen moeten hebben die als een soort ambassadeur door de gemeente fietst en luistert naar geluiden van wat er allemaal speelt.Iemand die met mensen kan omgaan, en die hun vertrouwen kan winnen.’
Een woud van vingers
De werkgroep Genealogie heeft zich ook ingezet voor een project van de Fryske Akademy, de samenstelling van de Kadastrale en prekadastrale atlas van Fryslân 1640-1832 van Weststellingwerf. Daarvoor moest van elk perceel grond de eigenaar worden opgezocht in de kadasterboeken van 1832, met naam en toenaam, beroep en woonplaats en het soort gebruik (gebouwd of ongebouwd). Elke gemeente in Fryslân zou een eigen deel in de atlassenreeks krijgen.
Lantinga: ‘Ik zie het nog voor me. Midden in de zomer werd er een avond in het gebouw van het waterschap belegd. Het was loeiheet. De zaal was afgeladen, ze stonden tegen de muur op. De Akademy-man die de informatie zou geven, kwam binnen en wist niet wat hij zag. Na de inleiding kwam de vraag wie er wilde meewerken. Er ging een woud van vingers de lucht in. Volgende kwestie: je moest er wel voor naar Leeuwarden, tenzij je een dependance van het Ryksargyf had met een kluis. We zaten toevallig in een gebouw met een kluis; het waterschapskantoor werd meteen tot dependance verklaard, de oorspronkelijke boeken kwamen naar Wolvega en men kon aan de slag. En in vier maanden tijd zijn alle gegevens aangeleverd die nodig waren voor de atlas.’
Een prachtig document is het geworden, Lantinga is er wát trots op. Door de energieke aanpak van de Stellingwervers raakte de Fryske Akademy, waar de gegevens in de computer ingevoerd moesten worden, op tilt. Ook de informatie voor dit project hebben de vrijwilligers weer voor eigen baat kunnen gebruiken. ‘Iedereen kan nu zien wie in het verleden de gebruiker was van jouw stuk land; en of het akkerland was, of bos of hei. Je kunt zo van je eigen perceel een beeld schetsen of het een grote boerderij is geweest of heideveld. Zo ontdek je dat het grootgrondbezit van een imperium als de Van Heloma-familie nu teruggebracht is tot één enkele boerderij.’
Projecten als deze hebben de contacten met ‘Leeuwarden’ goed gedaan. De Weststellingwervers voelen (er zijn nu 450 leden, tot in Australië en Canada toe) dat ze voor vol worden aangezien. Eén vraag van het Ryksargyf of de Fryske Akademy, en de vrijwilligers staan al klaar. Dat bleek bijvoorbeeld ook bij de samenstelling van het Bronnenboek, dat aangeeft waar in Nederlandse archieven gegevens te vinden zijn over de geschiedenis van Stellingwerf. Lantinga: ‘Je hoeft maar één keer te kikken en ze zetten hier de billen er wel onder.’ Dat is opvallend, omdat in de rest van Fryslân de historische verenigingen maar dun gezaaid zijn. Het is ook maar hoe je de zaak naar buiten brengt, geeft de voorzitter als verklaring voor het enthousiasme in Wolvega en omgeving. Alles wat over Weststellingwerf geschreven wordt, wordt gebundeld en komt in boekjes in de bibliotheek ter inzage. Rijp en groen door elkaar, van Peperga tot molens. Ze worden stuk gelezen, voor scripties, stamboekonderzoek en spreekbeurten.
Droevige collectie
De vereniging heeft ook een werkgroep Oude Gebouwen, in de persoon van Jan Hofstee. Hij komt in actie zodra er een kopie van een gemeentelijke sloopvergunning in zijn brievenbus ligt. Hij springt dan op zijn fiets en maakt foto’s van het pand dat eerdaags onder de sloophamer zal vallen. Beeldvullend, het gebouw in het dorpsbeeld, detailopnames van ornamenten, alles legt Hofstee vast. Inmiddels heeft hij een schitterende documentatie aangelegd; een aparte ordner voor elk van de 26 dorpen van Weststellingwerf. ‘Maar het is tegelijkertijd ook een droevige collectie’, zegt Lantinga. ‘Het zijn allemaal foto’s van wat verdwenen is, je krijgt het nooit meer terug. Soms is het pand al tegen de vlakte, als Hofstee verschijnt – zo snel gaat de bulldozer tekeer. Dan probeert Jan oude foto’s los te peuteren, om het beeld van oud-Wolvega zo compleet mogelijk te krijgen. Ik word er heel bedroefd van. Wij laten geregeld foto’s op een manifestatie zien, in onze verenigingsstand. Daar moet je gewoon dom naar kijken, anders ga je huilen.’
Uit liefde voor het verleden
De vereniging laat geregeld van zich horen als de sloopplannen haar te ver gaan. Zo is er scherp gereageerd toen de gasfabriek van Wolvega voor de bijl zou gaan, een van de twee laatste van Friesland. Zij kreeg weinig respons bij de raadsleden op het verhaal over het historische belang van het gebouw. ‘Daar zakt je broek van af. Dat de fabriek afgebroken moet worden vanwege vervuiling van de grond, zal financieel gezien best kloppen. Maar in het hele verhaal van de sloop is geen woord gewijd aan de cultuurhistorische of historische waarde. Ik begrijp dat er best meer is dan een gasfabriek, maar geef in elk geval aan welke waarde je eraan hecht.’
Het NS-station van Wolvega was ook rijp voor de sloop. Maar dankzij het verzet van de historische vereniging is het gebouw uit 1865 gespaard gebleven en heeft het andere gebruikers gekregen. Lantinga: ‘Wij willen geen actiegroep zijn. Wij zullen ook geen particuliere panden proberen te redden, want daar hebben wij het geld niet voor. Maar als overheidsgebouwen of banken dreigen te verdwijnen, geven wij onze mening wel. Soms haal ik door mijn enthousiasme wel eens wat aan. Maar het is wel uit liefde voor het verleden. En daar heb ik bij de gemeente tot nu toe weinig van gemerkt.’