Staatssecretaris Pieter van Geel (VROM) staat pal voor het belang van ‘duurzame ontwikkeling’. Geen geringe opgave, zeker niet in deze tijd van economische recessie. Hoe kunnen bijvoorbeeld uiteenlopende doelstellingen als economische groei en landschapsbehoud samengaan? Een gesprek over intensief ruimtegebruik, de nieuwe rol van provincies en de voorbeeldfunctie van het Rijk.

In hoeverre bent u bekend met duurzaamheidsprojecten in het Noorden van Nederland?
‘Zowel in mijn tijd als gedeputeerde van Noord-Brabant als in mijn functioneren als staatssecretaris VROM heb ik persoonlijk kennis gemaakt met verschillende projecten. Als gedeputeerde heb ik bijvoorbeeld het Provinciale Omgevingsplan van Drenthe met veel belangstelling gevolgd en dan met name de manier waarop daarin met duurzaamheid wordt omgegaan in relatie tot het versterken van de bestaande gebiedskenmerken. Een ander interessant project is de Duurzame Eemsmond, waarbij het gaat om het omzetten van biomassa in brandstof. Dat zijn dus projecten die een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Niet in de laatste plaats hebben we nu een discussie over de Waddenzee, waarbij ik hoop dat we ook daarbij een stap verder komen op het gebied van duurzame energie.’

Is de opgave van duurzaamheid anders in een economisch ‘dunner’ gebied dan laten we zeggen de Randstad of Brabant?
‘De inhoud van duurzaamheidsprojecten weerspiegelt veelal de lokale en regionale context. De aard van de vraagstukken is per gebied anders. In Noord-Brabant wordt gewerkt aan het verminderen van de milieudruk van de intensieve veehouderij. En passant wordt daarbij het landschap hersteld. In Noord-Nederland staat veel meer het behoud van karakteristieke landschappen voorop. Dat zie je dan ook terug in de Provinciale Omgevingsplannen. Er zijn geen standaarden of blauwdrukken: elke context vraagt om specifieke oplossingen.’

De Nota Ruimte verscheen onlangs, hoe wordt daarin omgegaan met de relatie tussen economische groei en duurzaamheid? Criticasters wijzen erop dat de balans wel erg doorslaat in de richting van economische groei.
‘In het regeerakkoord is vastgelegd dat economische groei niet gepaard mag gaan met een toename van de milieudruk. Daarmee zouden we het paard echt achter de wagen spannen. Maar vooralsnog maak ik me daar geen zorgen over; er is uitdrukkelijk afgesproken dat deze ontkoppeling in stand blijft en daar richt ik mij heel sterk op. We liggen goed op schema. Daarnaast hoop ik dat wanneer de economische groei weer aantrekt, we enkele restanten uit het verleden kunnen oplossen, met name bij bodemsaneringen en geluidsproblematiek. Daar is nu even geen geld voor.’

In het kader van die Nota Ruimte: welke rol heeft het Rijk bij het bevorderen van duurzaamheid en wat verwacht u van andere partijen?
‘Het zou een vergissing zijn om te veronderstellen dat het Rijk van bovenaf – zonder draagvlak bij lokale partijen – haar ambities kan opleggen. Voor ons is veel meer een kaderstellende en stimulerende rol weggelegd. Daarnaast heeft het Rijk uitdrukkelijk een voorbeeldfunctie, onder meer bij ons inkoopbeleid. Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst zijn grote inkopers en kunnen bijvoorbeeld eisen dat er alleen duurzaam geproduceerd hardhout in hun projecten wordt toegepast. Het zou prima zijn wanneer andere overheden zoals gemeenten dat voorbeeld volgen. Tenslotte kunnen we ook instrumenten inzetten in de sfeer van subsidies en heffingen. Soms moet je nu eenmaal het marktmechanisme direct beïnvloeden om partijen in beweging te krijgen.’

Bij het uitzetten van het beleid uit de Nota Ruimte krijgen de provincies een belangrijke rol toebedeeld. Heeft die rol ook betrekking op duurzaamheidsaspecten?
‘Zeker, aangezien provincies de ontwikkeling van een duurzame ruimtelijke structuur kunnen inzetten om hun gebied een eigen identiteit te geven. Een dergelijke aanpak heeft echter meer voordelen. Investeringen in de kwaliteit van het woon- en leefklimaat resulteren in gebieden waar het goed wonen is en dat is in toenemende mate een criterium dat bedrijven meewegen in hun vestigingsplaatskeuze, meer nog dan de aanwezigheid van infrastructuur en de samenstelling van de arbeidsmarkt. Zo kan dus de basis worden gelegd voor een duurzame economische groei. Provincies zijn bij uitstek de partij die de samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieubeleid kunnen bewaken. Wij kunnen dat niet vanuit Den Haag en gemeenten kunnen dat evenmin. Ik heb goede hoop dat de provincies deze nieuwe en essentiële rol met verve gaan vervullen.’

In uw tijd als gedeputeerde in Noord-Brabant hebt u gewerkt aan projecten als ‘Ruimte voor Ruimte’ – waarbij agrariërs voor de sloop van veestallen werden beloond met de mogelijkheid om een woonhuis te realiseren – en de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. Hoe kijkt u nu terug op die projecten?
‘Met de wijsheid van nu zie ik drie belangrijke randvoorwaarden om een project als ‘Ruimte voor Ruimte’ te laten slagen: een breed draagvlak in de politiek, een consistent beleid op langere termijn en een scherpe bezinning op je rol als provincie in de uitvoering van dit soort plannen, met name ook in financieel opzicht. Dit is voor een provincie geen core-business, dus daar moet je zorgvuldig in optreden. Bij de aanpak van verouderde bedrijventerreinen heb ik onder meer gezien dat het essentieel is om niet te snel de aanleg van nieuwe terreinen toe te staan. Je moet schaarste op de markt creëren, anders worden partijen niet geprikkeld om die oude terreinen te vernieuwen. Pas dan zie je interessante oplossingen ontstaan.’

Daar komt opnieuw de rol van de provincie om de hoek kijken.
‘Inderdaad, de provincie moet het midden zoeken tussen economische groei en landschapsbehoud. We zullen er niet aan ontkomen om ook nieuwe terreinen aan te leggen, maar doe dat dan op een slimme manier. Wanneer ieder dorp elk jaar een halve hectare voor bedrijven uitgeeft, gaat de verrommeling door en slaag je er ook niet in om bijvoorbeeld nieuwe energieconcepten te introduceren. Daar is nu eenmaal een bepaalde schaal voor nodig. Door regionale samenwerking kan die bundeling wel tot stand worden gebracht. De provincie kan dat stimuleren. Aan de andere kant moet de provincie ook een gezaghebbend ‘nee’ kunnen verkondigen tegen ontwikkelingen die echt niet kunnen. Het is dus èn-èn: creatief meedenken hoe zaken slimmer kunnen worden geregeld en ontwikkeld, maar ook de poot stijf houden wanneer het de spuigaten uitloopt.’

Trefwoorden