In een opgewekte vlaag van verstandsverbijstering (mijn hele jeugd) meldde ik mij aan bij de BCS (Bosbouw en Cultuurtechnische School) in Velp. Eigenlijk wilde ik altijd banketbakker worden.

In een opgewekte vlaag van verstandsverbijstering (mijn hele jeugd) meldde ik mij aan bij de BCS (Bosbouw en Cultuurtechnische School) in Velp. Eigenlijk wilde ik altijd banketbakker worden. Maar nadat mijn vader honend had gelachen omdat bakkers elke dag om 4.00 uur opstaan, was de lol er snel af. Ik had nooit naar mijn vader moeten luisteren, maar dat is achteraf gepraat. Dus ging ik op zijn advies naar de Bosbouwschool. Hij kende namelijk iemand die natuurgebieden inventariseerde voor de provincie en diezelfde opleiding had gedaan.
Ik zal niet ontkennen dat ik een ontzettend leuke tijd heb gehad. Wie naar een specifieke mannenopleiding gaat wordt, als ze niet te veel op een manwijf lijkt, hartelijk onthaalt. Door deze plotselinge aandacht verloor ik het doel van mijn komst soms wat uit het oog. Ik entertainde meer dan ik studeerde.Tot er tijdens een feestje van de studentenvereniging Quercus (we waren tenslotte allemaal eikels) een brallerig type naar me toe kwam en vertelde hoe blij hij was met mijn aanwezigheid op school. ‘Kijk, om met een motorzaag in het veld te staan, daar ben je te fragiel voor. In plaats daarvan trouw je met een van ons en word je gastvrouw op een van onze landgoederen,’ zei hij innig tevreden.
Natuurlijk had dat een waarschuwing moeten zijn, maar ik was koppig. Ik zou ze wel bewijzen dat ik meer kon dan borrels schenken en mijn zelfgemaakte Janneke Brinkman schilderijtjes aan vrindjes van mijn man laten zien. Het enige wat me een beetje in de weg stond bij deze glansrijke carrièretocht was het feit dat ik alleen de landbouwvakken leuk vond, terwijl iedereen mij op het hart drukte dat het eerste jaar een landbouwjaar was waar je even doorheen moest bijten. Boeren waren namelijk vijanden en de lessen landbouw dienden alleen om het brein van de boer te doorgronden, zodat je hem bij strijd tussen bos en weide makkelijk een loer kon draaien. En ik maar denken dat het voldoende was om mijn blonde haren naar achter te gooien en mijn boezem naar voren.
Erger was dat ik boeren leukere mensen vond dan boswachters, en ik kon beter met een koe uit de voeten dan met een boom. Een weekje in Zeeland, om te leren ploegen, bieten rooien en hydraulische systemen aanleggen, droeg daar absoluut aan bij. Het tweede jaar viel enorm tegen met weerkunde, geologie en het herkennen van bomen aan hun winterkenmerken. Driehonderd verschillende kale takken, maak daar maar wat meer van dan alleen houtjes om de allesbrander mee aan te maken. Het werd steeds duidelijker dat je werd voorbereid op bestemmen, inrichten en beheren van gebieden. Vage begrippen die meer destructief dan contructief leken.
Niet lang daarna kreeg ik een visioen. Helaas heb ik een teleurstellende mededeling: visioenen zijn niet omgeven door wit licht en gaan niet gepaard met klaroengeschal. Althans het mijne niet. Mijn visioen was somber en donker. Ik zat achter een bureautje, gemummificeerd en overdekt met spinnenwebben. Er kwam een ambtenaar binnen. ‘Ach, wat stom, vergeten,’ zei hij zakelijk. ‘Dat meisje hebben we drie jaar geleden de opdracht gegeven alle natuur in Nederland in kaart te brengen. Maar er is natuurlijk helemaal geen natuur meer en nu is ze dood.’
Dat leek me het juiste moment om op te houden met mijn studie en kunstenaar te worden. Daarvan was het tenminste bij voorbaat duidelijk dat er geen droog brood mee te verdienen was, maar kon de teleurstelling achteraf niet al te groot zijn. De enige binding die ik nog met bosbouw heb zijn de chemisch gebleekte velletjes A4 die uit mijn printer rollen nadat ik denk iets zinnigs te hebben getypt. <

Trefwoorden