Hendrik Perdok is vuurtorenwachter op Schiermonnikoog. Ineke Noordhoff portretteert hem en zeventien andere bewoners van de waddeneilanden in haar boek ‘Zee Rondom’.

Badgasten, die bij de vuurtoren van Schiermonnikoog bijna altijd te vinden zijn, kijken gebiologeerd naar de figuur die de deur van de helrode vuurtoren opent en zijn fiets naar binnen rijdt. De zware stalen deur onder in de Noordertoren blijft voor bijna iedereen hermetisch dicht. Vuurtorenwachter Hendrik Perdok is zich bewust van het publiek: dit is een van de weinige momenten waarop hij wordt gekend in functie. Voor zeelui die met hem te maken hebben, is hij een bekende stem. Maar op straat zouden ze hem niet herkennen.
Hendrik Perdok, vierenvijftig, wacht tot er iets gebeurt. De lange slanke vuurtorenwachter doet zijn werk in volstrekte eenzaamheid, vierenveertig meter boven land en zee. Hij zit tussen vijf beeldschermen, maar kijkt er vooral langs en overheen door de ramen rondom. Aan de horizon over de Noordzee trekken op de route Eems – Texel grote schepen voorbij: olietankers en containerschepen met voedsel of auto’s.
Ten zuiden loopt mijlenver de Waddenzee tot ze eindigt op de Deltahoge dijken van Groningen en Friesland. Vanuit zijn hoge post volgt Hendrik de activiteiten op het water en zijn eigen gedachten.
Alom tegenwoordig zijn de bewegingen van het landschap. Iedere zes uur stroomt 300 miljoen kubieke meter water onder de vuurtoren door van de zee het wad op, om de volgende zes uur weer via datzelfde zeegat tussen Schiermonnikoog en Ameland terug te stromen. Die enorme sloot water sleurt schelpen, vissen en zand met zich mee. Vooral veel zand.
Hendrik raakte erdoor gebiologeerd. ‘Je weet nooit wat er gebeurt. Soms, na een storm, zit je te kijken en zie je ineens: verrek, dat gat bij die zandbank is een heel stuk opgeschoven. Dan kan het echt om meters tegelijk gaan.’
De oevers van geulen en prielen worden aan de ene zijde afgeschuurd, aan de andere kant blijft er nieuw zand liggen. Genoeg beweging om schepen ontijdig te laten stranden of om bewoners te verrassen. Schier wandelt bijna drie kilometer per eeuw naar het oosten. In de loop der tijden verdwenen dorpen als Westerburen, Hoogdorp en De Dompen in de golven.

Tijdens de nachtwacht vallen de beelden grotendeels stil. Slechts de radar verraadt dat er leven op zee is. De vuurtoren van Ameland knipoogt met monotone regelmaat. Alleen in het donker, urenlang. ‘Daar moet je tegen kunnen.’ De draaiende optiek bovenin laat vier schitteringen per twintig seconden over het landschap glijden. Hij kijkt er graag naar: ‘Ik kan heel goed tegen de eenzaamheid.’
De vuurtorenwachter zit op een draaistoel. Hij straalt rust uit. Zijn gelijkmatig licht gebruinde gelaat steekt uit boven een zwarte col. Daaronder spichtige lange benen in een zwarte broek. Hij beweegt beheerst, bijna traag. Hij rookt het zelf gedraaide sigaretje zonder zichtbare gretigheid. Zijn ogen bestrijken het landschap. Uur na uur zit hij daar. Onverstoorbaar.
Hoe hij dat volhoudt? ‘Ik compenseer.’ Hij laat de woorden even inwerken voor hij ze verklaart. ‘Ik ga elke week naar de biljartclub en regelmatig naar lezingen of bijeenkomsten in het dorp. Laatst ben ik bij de vergadering geweest van Dorpsbelangen. Na de pauze kwam er iemand vertellen over het lichten van de Koersk. Dat vind ik interessant.
Nou, en verder ga ik wel eens naar het café. Op zaterdag aan het eind van de middag komen we met wat eilanders bij elkaar. Aan de stamtafel bij Van der Werff nemen we dan de week door.’ Daar laaft hij zich aan het bier en de mensen. De bewoners hangen aan de toog of zitten met een halve bil op het biljart. Er wordt levendig gepraat. Met de alcoholspiegel in het bloed stijgt het stemvolume.
‘Er wordt vaak gelachen. Er is heel veel humor op dit eiland. Maar er wordt ook gediscussieerd. Dat gaat er soms heftig aan toe, maar ruzie wordt het niet gauw, dat zit een beetje ingebakken. Je kunt het best oneens zijn met elkaar, maar je kiest geen harde opstelling. De volgende dag sta je immers met de collectebus voor de deur, of ontmoet je elkaar weer bij de biljartclub. Je moet eerst nadenken voor je een grote bek opentrekt. Het is op het eiland leven en laten leven. Om hier te aarden moet je vergevingsgezind zijn.’

Hendriks moeder is geboren en getogen op het eiland. Zij voltooide onlangs een boek met dertigduizend verschillende Schiermonnikoogse woorden. Hij beheerst het eilander dialect dan ook goed. En hij kent de eilanders. ‘Schiermonnikogers zijn gemakkelijke types. Je kunt zo bij ze terecht. Ze zijn open. Dat komt, denk ik, omdat hier van oudsher veel zeevarenden zijn. En nu dus veel toeristen. Daardoor gaan de inwoners gemakkelijk om met vreemdelingen.’
In de traditie van het eiland koos hij voor de zeevaartschool. Ook zijn broer en een van zijn zoons gingen die weg. Omdat de zeevaartschool op het eiland in de crisisjaren dertig werd opgeheven, moest hij voor die opleiding verkassen naar Terschelling. Maar hij keerde terug naar huis. Tijdens verlof tussen twee zeereizen nam hij waar voor een zieke vuurtorenwachter. Dat beviel zo goed dat hij, nu al weer twintig jaar geleden, op het eiland bleef.
Zijn vrouw, uit het Westland, raakte goed ingeburgerd. Ze hebben het er soms over hoe het zou zijn om op de wal te wonen. Jarenlang dreigt immers ontslag voor de
bemanning van de zeeverkeerstorens: de minister wil de posten sluiten. Alleen de lichttorens van Schier, Terschelling en Ouddorp (Zuid-Holland) hebben nu nog een 24-uurs-bezetting. ‘Als het echt moet, dan zou ik wel naar de wal gaan om ander werk te doen, maar ik word dan wel een pendelaar. Ik blijf hier wonen.’ (Half juli van dit jaar besloot minister Peijs van verkeer en waterstaat dat de torens van Schiermonnikoog en Terschelling voorlopig bemand blijven, red.)

Hij is gehecht aan het eilandleven. Bedachtzaam formuleert hij waarom: ‘De ruimte van het wad, water alom. Ik heb een tijd een bootje gehad. Lekker zwerven over het wad. Dat wil ik wel weer in de toekomst.’ Met de hond wandelt hij veel in de duinen en op het strand. ‘Toeristen komen hiernaar toe omdat ze verwachten dat het hier leuk zal zijn. Zo kijken ze dus ook naar ons; wij mogen hier altijd zijn.’
Hij relativeert direct: ‘Zo heel bijzonder is het wonen op een eiland nou ook weer niet. Er zit een bootreis tussen van nog geen uur. We hebben hier op het eiland ook tv en een pinautomaat. Wel is het zo dat je door al die vakantiegangers meer met de seizoenen leeft. Aan het einde van de winter zeggen we tegen elkaar: “Gelukkig, de zomer komt er weer aan.” Dan komt de boel weer tot leven.’ Maar het ligt ook wel eens omgekeerd: ‘Aan het einde van de zomer verzuchten we: “Hè hè, even geen drukte.” Of op zondagavond als de laatste boot weg is, heerlijk. Nog even op het terras als iedereen weer naar huis is, en wij blijven omdat we hier wonen.’
De eilanders beseffen heel goed dat ze voor negentig procent afhankelijk zijn van het toerisme. Er zijn maar enkele beroepen die daar niet mee te maken hebben. Jongeren van de wal komen hierheen om te werken zodra ze een dienblad vast kunnen houden. Veel oorspronkelijke bewoners trekken weg, daardoor krijg je verwatering van de eilander cultuur. Klozum, ons eigen sinterklaasfeest, doen we expres niet in het weekend – dan zijn er minder toeristen bij.
De torenwachter komt met gemak aan zijn portie afzondering. Wel maakt hij zich steeds meer zorgen over de stroom mensen van en naar de boot. ‘De sfeer in het dorp wordt verpest door die ronkende tegelijk vertrekkende bussen en taxi’s om de mensen naar de boot te brengen. Het zou mooier zijn als de veerboot ter hoogte van het dorp wegvoer van de dijk.’ En dat net als vroeger hotel Van der Werff weer kon fungeren als wachtlokaal van de veerdienst.
Vanuit de vuurtoren is te zien waarom de veerboot aanlegt bij de pier enkele mijlen buiten het dorp: daar loopt de vaarroute. Tot 1962 werd een smallere geul gebruikt, dichter bij het dorp. Maar die slibde dicht.
‘Het zou voor het hele eiland beter zijn als de boot bij het dorp aanmeert. Je moet natuurlijk een vaarroute uitbaggeren en dan krijg je de hele milieubeweging op je dak. Maar we zouden het toch op zijn minst kunnen onderzoeken. De overlast die je in het dorp ervaart, neemt toe. Veel mensen storen zich daaraan.’
Zijn eigen ergernis over de toenemende overlast komt afgepast naar buiten. Maar klaarblijkelijk zitten de zorgen om de toekomstige sfeer in de straten van Schiermonnikoog hem toch dwars. Hij kwam in beweging. Met enkele anderen richtte hij de stichting It Eilaun op. Een beweging die de eigenheid van Schiermonnikoog centraal stelt. De stichting wil dat er fundamenteler wordt nagedacht hoe de schoonheid van het eiland behouden kan worden onder de uitdijende stroom badgasten.
‘Spiekeroog heeft met geld van de Europese Unie de veerhaven verlegd naar een kom bij het dorp. Iedereen loopt daar van de boot naar het dorp of strand. Hier is het de andere kant op gegroeid. Wij hebben de wegen breder gemaakt toen er meer mensen kwamen omdat de steiger te ver weg is. Dat is jammer.’
De marifoon begint te kraken. Hij controleert de schermen en meldt de schipper van Rijkswaterstaat dat er een motorkruiser bij een zandbank ligt en een zeilschip is drooggevallen. De vuurtorenwachter besluit zijn bericht met: ‘Goede binnenkomst.’
Het weer is rustig, maar het tij kan verraderlijk zijn. Wie niet gewend is te varen op de Waddenzee, kan zich niet voorstellen hoe lastig het voortbewegen is over de ondiepe zee. Wad dat doorsneden wordt door geulen vol snel stromend water dat soms een onbegrijpelijke kant op beweegt omdat er een eiland omzeild moet worden.
‘Ik kijk voor de lol om me heen. Het is hier altijd mooi, of het nou stralend weer is, plenst, bliksemt of dondert. We hebben hier één keer een zware blikseminslag gehad. Dat was wel eng, maar je zit hier veilig, hoor; de toren werkt als een kooi van Faradai. De stopcontacten vlogen van de wand af en de meterkast was verkoold. Het is de enige keer in de twintig jaar dat ik hier zit, dat het spul stilstond. We hebben toen twee dagen een dooie toren gehad.’ Hij wijst naar de ramen rondom: ‘Dit is een twintig-seconden-panorama. Ik ben echt bevoorrecht, dit is het mooiste kantoor.’

Zijn werk kent vaste rituelen. ‘Zondagnacht om twaalf uur, dan zie je de hele vissersvloot uitvaren. Dat is een prachtig gezicht.’ En hij kent ze allemaal – via de marifoon. ‘Donderdag en vrijdag komen ze terug, dan zie je ze weer binnenvaren.’ Vaak wisselen ze even wat bijzonderheden uit. Maar als er niets te melden is, volgt hij de boten met zijn ogen. En daar laat hij het bij.
Als het zwaar weer is, wordt het werk op de lichttoren avontuurlijker. Hij kent de weersverwachtingen en weet hoe de golven en stromingen een schip kunnen meeslepen. ‘Soms is de reddingsboot al onderweg nog voor de mensen zelf in de gaten hebben dat het mis is.’ In de loop der jaren ontwikkelde hij een soort intuïtie. Alsof er voelsprieten over de zee maaien. ‘Door ervaring weet je waar je moet kijken.’
Mensen hebben tegenwoordig meestal goede apparatuur aan boord. Daardoor is varen op het wad gemakkelijker. Toch worden er
regelmatig mensen in paniek uit het gebied gehaald. Hun schip kwam in problemen, of het zuigende zand trok wandelaars het slik in. ‘Door de mobiele telefoon maak je nu mee dat mensen zichzelf melden als er iets aan de hand is. Wij kunnen ze dan aanwijzingen geven hoe naar de wal te komen.
Mijn rol is om mensen gerust te stellen en zaken te weten te komen. Ik meld bijvoorbeeld via de marifoon: “We hebben uw schip op de radar. We zien u.” Dat geeft vaak al een beetje rust. Dan vraag ik: “Hoeveel mensen zijn er aan boord?” Of “Heeft u een zwemvest aan?” Zo kun je mensen wat kalmeren.’
Een ongeluk op zee, zeker in vliegende storm, geeft natuurlijk enorme stress, ook bij de wachter op de toren die alles ziet en de actie coördineert. ‘Die spanning hoort erbij,’ is alles wat hij daarover kwijt wil. Niemand weet hoe vaak er zweetdruppels verschijnen op zijn voorhoofd. ‘Als de mensen en hun boot in veiligheid zijn, geeft dat voldoening. Wanneer het minder afloopt, is het belangrijk dat je weet dat je er alles aan gedaan hebt.’
Zo nabij als het contact tussen schipper en vuurtorenwachter in die bange uren kan zijn, toch gebeurt het maar zelden dat zeelieden of geredde wandelaars later iets van zich laten horen. Daarvoor blijven de lichtwachters kennelijk toch te veel redders zonder een gezicht.
Na zijn dienst loopt Hendrik de acht stalen trappen af die tegen de binnenkant van de vierenveertig meter hoge betonnen kokerwand zijn gebouwd. Dan trekt hij de zware gietijzeren deur achter zich in het slot en gaat op weg naar de mensen. < Zee Rondom Atlas, 190 blz. € 16,50 Ineke Noordhoff is freelance journalist. Ze werkte bij De Volkskrant, Trouw en was adjunct-hoofdredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden.