Een boerengehucht dat zich staande hield temidden van het stuivende zand, dat was Midlaren nog geen mensenleven geleden. De kinderen speelden in de duintjes, op de kleiplaten ertussen bleef vaak water staan. In de winter kon je tussen die duintjes door schaatsen. De bergen zijn afgegraven en het zand werd gebruikt om nieuwbouwwijken van de stad Groningen op te bouwen. Met mest werd de schrale grond verrijkt tot bouwland. Sommige ‘oude’ bergjes worden nu weer nieuw gemaakt, door Natuurmonumenten.
Dit najaar gaan de graafmachines aan het werk tussen heideterrein De Vijftig Bunder en het Noordlaarderbos. Ze graven de bemeste bovenlaag af zodat er weer schraal zand aan de oppervlakte komt. Een oude verhoging in het landschap, die begin vorige eeuw met veel zweetdruppels door toenmalige eigenaren is gladgeschept, wordt in ere hersteld. De afgeschraapte aarde wordt even verderop gestort op een perceel dat vroeger een meter hoger lag.
Willem Kanon was een van de 37 boeren die kort na de Tweede Wereldoorlog een bestaan vonden in Midlaren. Hij bewerkte onder meer het stuk land vlak voor de schietbaan waar straks die grond wordt gestort. In zijn jeugd werd dat perceel juist afgegraven. ‘Het was heel slechte cultuurgrond; in het midden was water, achter liep het hoger weg in een bergje, wij noemden het onland.’ Hij kon er niet veel mee, behalve er af en toe een heisnik op laten grazen.
Almaar werken
De recente historie van Midlaren is er een van veranderde inzichten ten aanzien van het landschap. Wat destijds ‘vooruitgang’ was, bleek later als ‘vernieling’ van het landschap te voelen. Voor de boeren, die hun geld verdienden op het land, is dit het verhaal van de vooruitgang die voor de meesten uitliep op hun afscheid van het boerenbestaan.
Willem Kanon was een van de jongere boeren, type ‘vernieuwer’. Hij bouwde in 1972 met geld van de bank een ligboxenstal bij zijn boerderij – iets wat de meeste boeren toch echt niet aandurfden in die tijd. Hij was nog een jongeman toen op een dag Meisner, de kraanmachinist die was getrouwd met een meisje uit het dorp, langskwam. Hij wilde iets nieuws uitproberen.
‘Meisner heeft ons er toen van overtuigd dat het land beter zou worden als de bovenste laag zand eraf werd gegraven. We kregen er niks voor. Het was maar een klein stukje. De machines van Meisner deden het werk snel. We waren de eersten in het dorp, iedereen kwam kijken wat er gebeurde op ons land, of er het jaar daarna vruchten op kwamen. Toen dat zo was, lieten ze het soms zelf ook doen. Wij hebben zo de start gegeven voor een ander Midlaren.’
Tot die tijd werd wel eens een stuk hei ontgonnen, maar dat ging meestal met de hand. De oude Jacob Vos van de Haasakkers egaliseerde bijvoorbeeld het perceeltje woeste grond achter zijn boerderij waar nu wat paarden lopen. ‘Oal Jobsstee’ staat er op het dak van de schuur waar de oude Jacob woonde. Zijn kleinzoon, Dinus Vos, weet nog hoe zijn vader afgepeigerd op het landje in slaap kon vallen in de zondagse middagzon. Het was een leven van vroeg op, en almaar werken. Naast een baan had zijn vader wat vee thuis, zoals de meeste dorpelingen in die tijd, en wat grond voor gras, aardappelen en groenten. Het door ‘Oale Job’ geëgaliseerde stuk land ligt er fraai bij: de paardjes die wat lopen te knabbelen aan de bosrand komen enthousiast aangelopen over het glooiende perceel.
Dooie grond
Eeuwenlang hadden Midlaarders met veel moeite geprobeerd het gele dekzand wat vruchtbaarder te maken zodat er ‘wat kon wassen’, en toen bleek pal na de Tweede Wereldoorlog dat deze grond geld waard was omdat het gele zand een stevige ondergrond was voor de uitbreidingswijk Corpus Den Hoorn. Zonder scrupules werkten de dorpelingen mee aan de exploitatie van hun grond.
‘Wij vonden het niet zo moeilijk toen’, vertelt Harm Tinge die aan het Heiveen woont. ‘Het gele zand ging eruit; de zwarte bovenlaag ging even aan de kant en kwam er later weer bovenop. We kregen geld, hielden het land en Meisner ging de weg verharden.’ Een mooiere deal was er niet te bedenken. De vergunning om het zand af te graven liep tot de provinciegrens, ‘dus vandaar loopt de es weer wat omhoog’, wijst hij.
In die tijd werd er nog niet gelet op landschapsbehoud. Tinge: ‘Ik denk d’r nu anders over.’ Zijn vrouw, die opgroeide aan het Heiveen: ‘Toen ik als kind naar school ging, meestal op laarzen, liep ik over zand en heide. Toen gaf je d’r niks om, nu vind ik het jammer dat het weg is.’ Slager Koers van de enige levensmiddelenzaak die over is in het dorp, bevestigt dat: ‘Maar er is destijds geen protest tegen geweest. Mensen wilden best grond verkopen, het was immers toch dooie grond.’
Vuile uiers
Na de zandafgravingen bleef de vooruitgang zich aandienen: In 1967 kwamen de gasleidingen, daarna stroom en riolering en de
ruilverkaveling: alle percelen werden opnieuw ingedeeld en groter gemaakt zodat de tractoren en landbouwmachines eroverheen konden.
Een paar kleinere weides bleven gespaard voor die veranderingen: het paardenweitje van Oale Job en een pal daarbij gesitueerd wat verlaagd liggend grasland aan het Heiveen. Het Pieterpad en allerlei andere wandelingen lopen eromheen, en dat is niets voor niets. Achter de houtwal grazen op de hartvormige wei zeldzame huisdieren zoals de Lakenvelder koeien en Schonebeker schapen. Menig wandelaar gaat er even op het bankje zitten om te genieten. Anno 2004 is het Tinge’s trots. Maar eigenlijk is deze wei authentiek gebleven en zijn de fraaie houtwallen gespaard uit armoe. ‘Dit was een laagte. Een heiveen. Mijn opa kocht het van iemand die het als bouwland gebruikte, maar die ging failliet’, vertelt Titie Tinge. Het ‘onland’ tussen de wallen was alleen geschikt om vee te weiden. ‘En dan nog was het nat land, daar krijgen de dieren vuile uiers van; dan moet je veel schoonmaken’, vult haar man aan.
Het lage heiveen is al op de eerste kaarten (van 1813) goed te onderscheiden. De ondoordringbare kleilaag zit hier dicht onder de oppervlakte waardoor de afwatering extreem slecht is. Voor de landbouw was het daardoor ongeschikt, maar het stukje ‘onland’ van destijds is nu een pareltje in het landschap geworden.
Wie tegenwoordig in Midlaren rondloopt, ziet een welvarend dorp in het groen. Slechts een enkeling verdient zijn brood op de grond rond het dorp. De meeste nieuwe bewoners genieten in hun vrije tijd van de omgeving. In het weekend drinken ze een biertje op het terras aan het Zuidlaardermeer. De landerijen die in de jaren zestig van de landbouw werden afgenomen om er recreatieterrein van te maken, worden binnenkort weer onder water gezet: in 2004 is natuur populair. De afwateringssloten die veertig jaar geleden werden gegraven om de zonneweide te draineren, worden binnenkort weer gedempt. Dan keren de natte madelandjes terug, met hun grote bloemenvariatie van voor de Tweede Wereldoorlog.
Geen opvolger
In Midlaren zijn nog drie melkveehouders over: in vijftig jaar tijd stopten 34 boeren met melken. Tinge bijvoorbeeld koos ervoor te investeren in de opleiding van zijn drie zoons in plaats van in een ligboxenstal. ‘Als je een opvolger hebt, dan zet je een grote schuur neer, dan ga je mee. Wij waren niet tegen de schaalvergroting, we lazen ook kranten. Maar we dachten ‘eerst onze jongens’. Opa Heringa, hiertegenover, adviseerde: ‘Laat de jongens studeren’. Precies zo is het gegaan. Wij hebben geïnvesteerd in onze drie zonen. Voor de boerderij hadden wij dus geen opvolger. Van één kant is dat maar gelukkig. Toen wij ophielden met melken in 1992 werden er wel zeven dingen gecontroleerd. Al die regels. En we hebben te weinig land, twintig hectare. Dan moet je bij kopen en kom je diep in de schulden. En dan nog: dat land ligt niet om de boerderij: óf je moet met gras gaan slepen óf met de koeien op sjouw.’
Tinge refereert aan de werkwijzen van Midlaarder collega’s die wel doorgroeiden: Jan Kruims werkt aan de Schutsweg met twee zonen op zijn melkveebedrijf, dat fors groeide afgelopen jaren: hij heeft zijn 175 koeien altijd op stal bij de melkrobot. De zoon van Willem Kanon, Michiel, al net zo’n vernieuwer als zijn vader, melkt zijn koeien tegenwoordig in Oost-Duitsland; alleen de kalfjes lopen in Midlaren om de boerderij. Henk Schuiling, de derde melkveehouder die in het dorp is overgebleven, werkt nog het meest ‘als vroeger’: zijn melkvee graast op de weides rond het dorp, twee keer daags koppelt hij vijftig keer een koe aan de melkmachine.
Sentiment
Tinge is nog wel elke dag met vee in de weer, al melkt hij niet meer. Net als Lokhorst, Sants en Lamberts heeft hij vleeskoeien. ‘In 1993 hebben we verbouwd en het huis gemoderniseerd. De stal is deels bij het woonhuis getrokken. Ik voel me gelukkig nog steeds boer. We hebben negen Lakenvelder koeien met wat kalveren en 59 schapen in de wei: Schonebekers, zwartblessen en Texelaars. We houden nu vee dat we zelf mooi vinden’, aldus Tinge.
De zonen vinden de boerderij met het vee ook prachtig. Ze komen vaak in het weekend. Stiekem hopen Harm en Titie dat te zijner tijd één van hun kinderen op de boerderij komt wonen. En dat die misschien dan ook naast hun baan nog wat vee op de oude door walletjes omgeven weides willen laat grazen. Harm: ‘We hopen natuurlijk dat dit blijft’. Maar het zou een gelukstreffer zijn: de boeren die zijn overgestapt op vleesvee, doen dat stuk voor stuk uit sentiment. Ze noemen zichzelf ‘hobbyboer’, want de oorspronkelijke economische drijfveer is ervan af.
Maar wie het zich kan permitteren, lukt het met nevenactiviteiten nog wel wat inkomen uit land te verwerven. Stef van der Helm bijvoorbeeld, van de Groningerstraat, is daarin aardig geslaagd. Met dertig koeien op stal en zeventig hectare land in bewerking had hij begin jaren zeventig veel werk op de boerderij. Het was de tijd dat boeren met groeiambitie een ligboxenstal bouwden; hij had die plannen ook, maar het vroege overlijden van zijn vader, met wie hij de boerderij runde, bemoeilijkte de investering. ‘Dat kon ik niet doen, want de boerderij was niet van mij. Er waren ook andere erfgenamen.’
Met akkerbouw en melkvee was het een druk bestaan. Stef en zijn vrouw Ria Roemeling hadden inmiddels drie zonen, maar er leek niet één trek te hebben in het boerenbestaan. ‘Toen dacht ik: met alleen akkerbouw kan ik me ook redden.’ Ze gingen in gras, graan, suikerbieten en aardappelen. ‘Zonder de koeien hadden we het goed. Maar de eerste zondag dat ik niet meer hoefde te melken, durfde ik niet in het dorp te gaan wandelen’, haalt hij terug hoe hij zich toen voelde. Iedereen in het dorp molk immers koeien.
Zonder melkvee ging hij zijn graslanden tegen de Drentsche Aa aan anders exploiteren. ‘We hebben er vogeltjesland van gemaakt. Voor de slechtste stukken land kon ik een beheersvergoeding krijgen.’ Vaak was er nog wel een koeienboer te vinden die het land na het broedseizoen wilde maaien voor het gras. Maar tegenwoordig is het gras zo verwilderd dat boeren het niet meer afnemen: ook kieviten zitten er trouwens niet rustig. ‘Die willen ruimte om zich heen.’
Paarden in de kost
Af en toe kwam aan de deur bij Ria een stadjer vragen ‘of hij zijn caravan achter de boerderij mocht zetten’. Zij vonden het prima en Stef maaide het gras onder de appelbongerd een keertje extra. ‘Toen las ik ergens een artikel over kamperen bij de boer. Dat leek me leuk. Ik kocht een betere grasmaaier, heb een kraantje en wc-pot in de schuur gemonteerd en begon in 1980 met zeven caravans.’ Het tweede jaar kwamen er al 25 en dat liep hard op: ‘We hebben maximaal 15 plekken, maar ik zit de hele zomer vol. Ik zou er zo tien bij willen hebben.’
Zonder melkbedrijf kregen ze enorm veel vrijheid. Stef en Ria profiteerden volop: ‘Tegenwoordig gaan we zeven weken per jaar weg’. Alle werelddelen hebben ze al bezocht. Sinds 1 januari 2003 is Stef helemaal gestopt met zijn akkerbouwbedrijf. ‘Vanaf 1990 kregen we quota voor suiker. Daardoor had je een vrij vast inkomen. Je kon nooit meer
beuren dan het quotum, maar het slechte risico hield je. Ik heb mijn quotum verkocht en het land verhuur ik.’
De toeristen op de camping De Appelhof zorgen voor wat levendigheid, want met zestig jaar is Stef nog lang niet uitgewerkt. Hij en Ria hebben er plezier in om met vakantiegangers om te gaan.
Het is dezelfde levendigheid die Geert Mellens, aan de Esweg, rond zijn huis haalde door paarden in de kost te nemen. ‘Vroeger had ik meestal twee paarden met een veulentje erbij. Zelf heb ik nooit paardgereden, maar mennen deed ik wel. Vanaf mijn twaalfde ben ik met paarden in de weer geweest. Toen de tractor kwam, hield je eerst je paarden aan, omdat je dacht dat je het land niet zonder kon bewerken.’ Tien jaar geleden deed Geert Mellens zijn laatste melkkoeien weg. Hij hoefde niet zo nodig mee in de moderniseringsslag. Voor hem geen ligboxenstal: ‘Ach ja, ik was vrijgezel, ik hoefde die omslag immers niet te maken. Ik ben graag eigen baas, en werk liever met eigen geld. Ik kon best land kopen op een zeker moment, maar ik wou het niet. Dan moest ik geld lenen. Ik had plezier aan het melken, de koeien kwamen gewoon bij me, dat vond ik mooi. Toen ik 62 was en aan mijn heup geopereerd moest worden, heb ik de melkkoeien weggedaan. Daarna heb ik nog wat weidevee gehouden.’
Hij laat de melkstal zien: de boxen waar de koeien lagen, met de kont naar achteren, de staart opgebonden zodat ze zichzelf niet bevuilden; de grubgoot waar de stront in werd verzameld, het hok waar de melktank stond. Een paar jonge meisjes borstelen de manen van de paarden, buiten in de wei. Zo ontmoeten de ‘oude’ boeren en de nieuwe inwoners van Midlaren elkaar. <
Ineke Noordhoff en Trudy Steenhuis, Het geheugen van Midlaren, een Drents dorp in de twintigste eeuw. Met een voorwoord van Geert Mak.
Uitgeverij Drenthe, € 17,50
Verkrijgbaar bij onder meer boekhandel Wolters in Zuidlaren en Boomker in Haren, of door overmaking van € 17,50 naar giro 81965 t.n.v. T. Steenhuis